- Home
- Evaluaties Voorbereiden
Evaluaties voorbereiden
Welke evaluatievormen bestaan er? Hoe kom je succesvol de examenperiode door? Wat doe je beter wel of niet? We loodsen je ook door enkele veelgestelde vragen en geven een woordje uitleg over evalueren in het hoger onderwijs.
10 tips om jouw examenperiode door te komen
- Maak een planning en hou je eraan. Plan de dag voor je examen niets in en gebruik die dag om af te werken wat je nog niet kon doen en om alles te herhalen.
- Zoek een aangename studeerplek. Voldoende plaats, verse lucht, veel licht en geen rommel. Spreek met je huis- en/of studiegenoten af wanneer je wel of niet gestoord wil worden en wanneer jullie samen kunnen pauzeren.
- Zorg voor regelmaat. Begin en stop steeds op hetzelfde uur. Probeer om de 50 minuten een korte, actieve pauze in te lassen en om de drie uur een langere pauze. Ga af en toe naar buiten en beweeg. Je zal zien dat je concentratie meteen de hoogte in schiet.
- Stop afleiders, zoals je smartphone of je tablet, weg op een plaats waar je ze niet kunt zien. Schakel meldingen uit zodat je niet verleid wordt om systematisch op je toestel te kijken.
- Studeer actief. Dat wil zeggen: met pen en papier. Schrijf kernwoorden op, maak schema's of schrijf opsommingen die je uit het hoofd moet kennen in het kort op als test. Dat mag klad zijn, het dient enkel voor jezelf om ervoor te zorgen dat je niet vervalt in passief lezen en herlezen van stukken tekst.
- Beantwoord voorbeeldexamenvragen en verzin zelf goede examenvragen. Je kan de vragen uitwisselen met medestudenten om te checken of jullie allebei de leerstof onder de knie hebben.
- Als je een stuk ingestudeerd hebt, (video)bel dan met een medestudent en leg de leerstof uit. Geef voorbeelden waar mogelijk. Dat is een heel effectieve studiestrategie én je hebt hierdoor sociaal contact.
- Herhaal. Herhaal. Herhaal. Dat blijkt uit onderzoek een van de meest effectieve studiestrategieën.
- Kom je in tijdsnood? Selecteer de belangrijkste stukken leerstof en studeer die in. Doe geen 'nachtje door', zeker niet de nacht voor je examen. Tijdens je slaap wordt de leerstof die je overdag memoriseerde, vastgezet in je langetermijngeheugen. Hoe minder nachtrust, hoe groter de kans dat je een deel van de leerstof zult vergeten.
- Eet en drink voldoende op de dag van je examen. Blijf rustig, lees alle vragen door en beantwoord eerst de vragen waar je je zeker bij voelt.
Veel succes met je examens!
Veelgestelde vragen over examens
Is het goed om een nachtje door te blokken?
Neen, en zeker niet de nacht voor je examen. Tijdens je slaap wordt de leerstof die je overdag memoriseerde opgeslagen in je langetermijngeheugen. Heb je niet voldoende slaap? Dan is de kans groot dat je een deel van de leerstof vergeet. Bovendien zorgt dit voor retroactieve storingen: je kennis van eerder bestudeerde leerstof verdwijnt naar de achtergrond en zal tijdens het examen onvoldoende paraat zijn. Het laatste stuk leerstof is dan goed gekend, maar de andere stukken kun je moeilijker ophalen.
Mag ik verschillende vakken op één dag studeren?
Je kan dit zeker doen, bijvoorbeeld als je merkt dat je niet meer geconcentreerd of gemotiveerd bent. Zorg er wel voor dat je een zinvol geheel van leerstof afwerkt voor je aan een ander stuk begint. Stop dus niet middenin een hoofdstuk.
Studeer ik best op de computer of op papier?
Onderzoek toont aan dat je minder details onthoudt als je vanop een scherm studeert. Als je er toch voor kiest, neem dan zeker de tijd om voldoende diepgaand en gedetailleerd te studeren. Ook schrijven werkt beter dan typen om leerstof te onthouden.
Waar studeer ik best?
Je studeert best in een ruimte waar het stil is en waar je natuurlijk licht hebt. Zorg ook dat je voldoende plaats hebt om je boeken, cursussen en papieren open te leggen. Begin altijd met een opgeruimd en net bureau zonder afleiders. Stop bijvoorbeeld je gsm weg, op een plaats waar je die niet kunt zien.
Hoeveel uur moet ik per dag studeren?
Als je een voltijds studietraject volgt (= 60 studiepunten) zou je per week ongeveer 40 à 50 uur moeten spenderen aan je studies. In de examens kan dit natuurlijk oplopen, zeker als je gedurende het jaar systematisch onder die 40 à 50 uren zat. Wees dus eerlijk met jezelf. Ben je goed voorbereid begonnen aan de examenperiode? Dan volstaat het waarschijnlijk om 8 uur per dag te studeren. Moet je bepaalde leerstof voor de eerste keer verwerken? Dan zal je snel aan 10 à 12 uur studietijd per dag zitten.
Mag ik muziek aanzetten tijdens het studeren?
Ja, maar let op met het soort muziek. Uit onderzoek blijkt dat gesproken stemmen automatisch een deel van je aandacht vragen. Muziek waarin niet gezongen wordt, zoals klassieke muziek of instrumentale muziek, zorgen voor veel minder (of geen) afleiding. Een piano-nocturne van Chopin? Of liever wat brainpower van Mozart?
Ik kan mij niet concentreren. Wat kan ik doen?
Als je al langer dan drie uur aan je bureau zit, neem dan een lange pauze van minstens een half uur. Ga naar buiten, drink water en eet iets gezonds. Probeer het daarna opnieuw. Lukt het niet om je te concentreren op een bepaald vak? Leg het even weg en studeer een ander vak.
- Ga voor jezelf na op welk moment van de dag je het meest geconcentreerd bent en plan het moeilijke vak dan in.
- Kan je je niet concentreren door je gsm, je laptop of tablet? Leg die dan in een andere kamer of installeer een (tijdelijke) websiteblocker (zoals 'Cold Turkey', 'FocalFilter' of 'KeepMeOut'). Probeer ook eens de app 'Forest'.
- Je kan ook je meldingen uitschakelen of je toestel volledig uitzetten.
- Ken je de Pomodoro-techniek (zie Planning maken)? Die kan ook helpen bij je concentratie.
Soorten evaluatievormen
Hoe verloopt een mondeling examen?
Een mondeling examen is een evaluatievorm waarbij aan de hand van een gesprek tussen de docent en de student wordt nagegaan in welke mate de student de vooropgestelde doelstellingen beheerst. Een mondeling examen wordt vooral gebruikt om inzichten, vaardigheden, attitudes en/of competenties te beoordelen die schriftelijk moeilijker na te gaan zijn (vb. een standpunt verdedigen, kritisch denken, argumenteren, enz.)
Bij een mondeling examen wordt voornamelijk gewerkt met een beperkt aantal open vragen. Een open vraag is een vraag waarop als antwoord een lange(re) uiteenzetting verwacht wordt. Het zijn dus meestal geen meerkeuzevragen of ja-neevragen.
Soms krijg je de vragen schriftelijk gepresenteerd. Soms mag je zelf de vragen trekken uit een stapel kaartjes. Meestal krijg je een schriftelijke voorbereidingstijd. De docent kan tijdens het mondeling examen bijvragen stellen ter verduidelijking van jouw antwoord.
Hoe bereid ik mij voor op een mondeling examen?
- Probeer zoveel mogelijk informatie te verzamelen over de gang van zaken. Soms vind je deze informatie bij het examenrooster. Stelt de docent veel vragen of is het meer een gesprek? Heeft de docent stokpaardjes: dingen waarvan je weet dat hij er veel belang aan hecht? Wil de docent de grote lijnen of ook de details horen? Hoeveel tijd is er voorzien per student? Kan je de antwoorden schriftelijk voorbereiden?
- Een mondeling examen is als het ware een demonstratie van hardop denken over de stof. Oefen dat met anderen. Spreek over de stof. Studeer luidop of laat je bevragen. Hierdoor raak je getraind in het onder woorden brengen van wat je weet.
- Zorg ervoor dat je de leerinhouden goed begrijpt. Een mondeling examen is een ideale vorm om naar inzicht te peilen. Als je klakkeloos inhouden uit het hoofd leert, val je meestal door de mand.
Hoe pak ik de schriftelijke voorbereiding aan?
- Vermijd volledige zinnen bij je schriftelijke voorbereiding. Beperk je tot een kort en gestructureerd antwoordschema met enkel de kernwoorden, tenzij de docent dat anders heeft gevraagd.
- Houd de tijd in de gaten.
- Benut het mondelinge gesprek om aan te tonen dat je de beoogde competenties bezit. De mondelinge toelichting is belangrijker dan het schriftelijke gedeelte, ook al geef je nadien de schriftelijke voorbereiding af aan de docent.
Welke houding neem ik aan?
- Trek verzorgde kledij aan waarin je je comfortabel voelt.
- Probeer een rustige, vriendelijke en zelfverzekerde houding aan te nemen. Ga rechtop zitten en maak regelmatig oogcontact.
Hoe beantwoord ik een vraag mondeling?
- Luister goed naar de vraag.
- Laat je niet van de wijs brengen. Als je de vraag niet onmiddellijk begrijpt, vraag uitleg aan de docent of herformuleer de vraag. Bijvoorbeeld: “Als ik het goed begrijp, dan vraagt u naar …”. Let op eventuele reacties of toevoegingen van de docent.
- Zeg vooraf wat je allemaal gaat toelichten in je antwoord en begin daarna met je uiteenzetting. Bijvoorbeeld: “Ik overloop eerst de kenmerken van de gotische stijl en vervolgens geef ik een paar voorbeelden van gotische gebouwen in Gent.”
- Geef een kernachtig en logisch gestructureerd antwoord.
- Situeer je antwoord in het geheel van de cursus.
- Laat horen wat je weet. Neem rustig de tijd om je betoog te ontwikkelen. Als je goed in de stof thuis bent, dan lijken sommige elementen zo voor de hand liggend dat je ze vergeet te vertellen. Illustreer zo nodig met passende voorbeelden.
- Eindig je uiteenzetting altijd met een besluit waarin je je antwoord samenvat.
Hoe verzorg ik mijn taal?
- Antwoord op een dynamische en boeiende manier. Vermijd eentonigheid en afdreunen.
- Vertel het antwoord in plaats van het af te lezen zonder enig oogcontact.
- Zeg liever: “Ik denk er even over na.” of “Ik zoek de juiste term.’ in plaats van een langgerekte ‘Euh…’.
- Verzorg je taalgebruik, maar overdrijf niet. Enkele voorbeelden van veel voorkomend onverzorgd taalgebruik (Bron: Syllabus communicatieve vorming – taal – 1 OSO - Arteveldehogeschool):
- ontbrekende slotmedeklinkers: da’, wa’, nie’, goe’, ma’ - ontbrekende h: ‘elemaal, ‘ebt, g’ad - verkeerd lidwoord: de moment, het stad - verkeerd verbindingswoord: lidwoord bij persoonsnaam of namen van tijdschriften: de Jan, de professor Van Herck, de Humo - ekik voor: ik - gij voor: je - verbogen lidwoorden: ne jongen, nen boek, e secondje - verbogen voornaamwoorden: mijnen boek, hare jas, onzen auto, dienen hond - verkleinwoorden op –ke: meiske, boekske, bloemeke - van of voor in plaats van om: We probeerden van op tijd te komen. Hij vroeg voor te gaan zwemmen. - van in plaats van dat: hij zegt van, ik denk van - twee keer gaan: We gaan gaan zwemmen. |
Wat doe ik na afloop van een mondeling examen?
- Pieker na het examen niet over je quotering. Docenten zullen op het einde van het mondeling examen niet meedelen hoeveel je behaald hebt. Een 'goed' of 'je mag gaan' of 'volgende' heeft niet noodzakelijk de betekenis die jij eraan probeert te koppelen.
- Mocht je niet geslaagd zijn, neem dan tijd voor reflectie: Wat ging er goed? Wat ging er fout? Had je (on)voldoende inzicht in de leerinhouden? Werd je verrast door de gang van zaken?
Bronnen
- Clement, L. & Laga, E. (2005). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
- Goetha ls, E. (2010). Stop met blokken, leer studeren. Gent: Arteveldehogeschool.
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/psy0604.html
Wat is een online mondeling examen?
Een mondeling examen is een evaluatievorm waarbij aan de hand van een digitaal gesprek tussen de docent en de student wordt nagegaan in welke mate de student de vooropgestelde doelstellingen beheerst. Meestal wordt het online mondeling examen afgenomen via Microsoft Teams.
In het hoger onderwijs wordt mondeling evalueren doorgaans in twee situaties gebruikt:
- om inzichten, vaardigheden, attitudes en/of competenties te beoordelen die schriftelijk moeilijker na te gaan zijn (vb. een standpunt verdedigen, kritisch denken, argumenteren…);
- als alternatief voor een schriftelijk examen.
Bij een mondeling examen wordt voornamelijk gewerkt met een beperkt aantal open vragen. Een open vraag is een vraag waarop als antwoord een lange(re) uiteenzetting verwacht wordt. Het zijn dus meestal geen meerkeuzevragen of ja-neevragen.
Soms krijg je de vragen schriftelijk gepresenteerd. Soms mag je zelf de vragen blind selecteren. Meestal krijg je per vraag wat voorbereidingstijd, al is het maar om even je gedachten te ordenen. De docent kan tijdens het mondeling examen bijvragen stellen ter verduidelijking van jouw antwoord.
Hoe bereik ik mij voor op een mondeling examen?
- Verzamel zoveel mogelijk informatie over de gang van zaken. Soms vind je deze informatie bij het examenrooster. Stelt de docent veel vragen of is het meer een gesprek? Heeft de docent stokpaardjes: dingen waarvan je weet dat hij er veel belang aan hecht? Wil de docent de grote lijnen of ook de details horen? Hoeveel tijd is er voorzien per student? Kan je de antwoorden schriftelijk voorbereiden?
- Een mondeling examen is als het ware een demonstratie van hardop denken over de stof. Oefen dat met anderen. Spreek over de stof. Studeer luidop of laat je bevragen. Hierdoor raak je getraind in het onder woorden brengen van wat je weet.
- Zorg ervoor dat je de leerinhouden goed begrijpt. Een mondeling examen is een ideale vorm om naar inzicht te peilen. Als je klakkeloos inhouden uit het hoofd leert, val je meestal door de mand.
- Maak voorbeeldexamenvragen zodat je vertrouwd bent met het type vraag.
- Bekijk de planning van het mondeling examen zodat je tijdig online bent.
- Trek verzorgde kledij aan waarin je je comfortabel voelt.
Welke praktische zaken moet ik in orde brengen?
- Zorg dat je je studentenkaart bij de hand hebt.
- Voorzie een pc of laptop met webcam en stabiele wifi-/internetverbinding.
- Zorg dat je pc of laptop volledig is opgeladen voor de start en kijk of de oplaadkabel is aangesloten op stroomvoorziening.
- Zorg dat je een webcam hebt.
- Plaats je pc of laptop op een stabiele ondergrond. Zet je niet in een zetel of op een bed.
- Zorg voor zo weinig mogelijk afleiding aan de muren en op je bureautafel.
- Enkel toegelaten materiaal mag binnen handbereik liggen.
- Naast de pc of laptop waarmee je jouw mondelinge examen zal afnemen, zijn geen andere digitale informatiedragers (smartwatches, andere smartphones,… ) en uurwerken toegelaten.
- Zorg dat je in een aparte en rustige ruimte bent, met niemand anders aanwezig. Sluit de deuren en de ramen zodat je niet gestoord wordt door omgevingslawaai.
- Hang een post-it op je deur of voordeur zodat niemand je stoort tijdens het examen.
- Zit niet buiten zodat je geen last hebt van overdreven lichtinval.
Hoe verloopt het examen technisch?
- 15 minuten voor de start van het examen zit je klaar, heb je het programma waarmee het examen verloopt (bv. TEAMS) geopend en je webcam geactiveerd. Vb. Indien je volgens de planning om 9 uur verwacht wordt op het mondeling examen, zit je klaar om 8.45 uur. Hou er rekening mee dat het online mondeling examen wat kan uitlopen (vb. door technologische logistiek). De docent zal je hiervan op de hoogte brengen via digitale kanalen.
- Bekijk zeker de praktische richtlijnen van je opleiding. Zelfs vak per vak kan er een andere aanpak zijn. Zal de docent jou bijvoorbeeld opbellen via videocall of moet je je aanmelden in een online wachtruimte met toezichter? Welke programma’s moeten of mogen openstaan? Mag je een tweede computerscherm gebruiken of niet? enz.
- Indien je examen via Microsoft TEAMS verloopt:
- Installeer Microsoft TEAMS op je pc of laptop Teams.
- Er is ook een onlineversie, maar je werkt beter met de desktopapp.
- Test de app op voorhand uit met een medestudent.
- Installeer de app ook op je mobiele telefoon zodat je bij technische problemen op je laptop kan overschakelen op je smartphone.
- De docent kan een opname van het mondelinge examen, gesteund voor artikel 121 van het studiecontract. Bij Teams krijg je bovenaan op het scherm daar een automatische melding van.
Hoe beantwoord ik een vraag mondeling?
- Probeer een rustige, vriendelijke en zelfverzekerde houding aan te nemen. Ga rechtop zitten en maak regelmatig oogcontact.
- Luister goed naar de vraag.
- Laat je niet van de wijs brengen. Als je de vraag niet onmiddellijk begrijpt, vraag uitleg aan de docent of herformuleer de vraag. Bijvoorbeeld: “Als ik het goed begrijp, dan vraagt u naar …”. Let op eventuele reacties of toevoegingen van de docent.
- Zeg vooraf wat je allemaal gaat toelichten in je antwoord en begin daarna met je uiteenzetting. Bijvoorbeeld: “Ik overloop eerst de kenmerken van de gotische stijl en vervolgens geef ik een paar voorbeelden van gotische gebouwen in Gent.”
- Geef een kernachtig en logisch gestructureerd antwoord.
- Situeer je antwoord in het geheel van de cursus.
- Laat horen wat je weet. Neem rustig de tijd om je betoog te ontwikkelen. Als je goed in de stof thuis bent, dan lijken sommige elementen zo voor de hand liggend dat je ze vergeet te vertellen. Illustreer zo nodig met passende voorbeelden.
- Is je antwoord vrij lang, eindig dan altijd met een besluit waarin je je antwoord samenvat.
- Verzorg je taal.
Hoe ga ik om met stress?
- Wees niet te zenuwachtig: de docent heeft er begrip voor dat onverwachte gebeurtenissen de rust in de kamer kunnen verstoren buiten je wil om. Laat je niet opjagen als je webcam of het geluid even hapert. De klemtoon ligt op het inhoudelijke.
- Lig niet wakker van de non-verbale houding van de docent. Het strenge gezicht, de frons in het voorhoofd, het even opzij kijken… het zegt meestal niets over je quotering. Ook voor een docent is dagenlang online mondeling examen afnemen een zware karwei.
- Net zoals bij een schriftelijk examen kan ook bij een mondeling examen een moment komen waarop het wat stroever gaat. Dat voelt als lastig aan omdat als het ware iemand op je vingers kijkt. Realiseer je, dat je niet alles hoeft te weten, maar dat je voldoende moet weten. Neem even rustig adem, soms schiet het antwoord je nog te binnen.
- Je kunt toegeven dat je sommige zaken niet zo goed weet. Soms kan een bijvraag van de docent je opnieuw op weg helpen.
Bronnen
- Clement, M. & Laga, E. (red.) (2005). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/psy0602.html
- Infofiche van Expertisenetwerk Business and Management
Hoe ziet een meerkeuze-examen eruit?
Een meerkeuze-examen (ook wel multiplechoice-examen genoemd) bestaat uit een reeks vragen waarbij je per vraag een aantal antwoordalternatieven gepresenteerd krijgt. Daaruit moet je het juiste antwoord kiezen.
Voorbeeld:
De gemeente Herentals ligt in de provincie
a. Limburg
b. Antwerpen
c. Vlaams-Brabant
d. Oost-Vlaanderen
Meerkeuzevragen zijn vooral gericht op weten, begrijpen en toepassen. Het gaat zeker niet louter om feitenkennis, ook inzicht kan bevraagd worden. Je docent kan je bijvoorbeeld een korte casus, krantenartikel, grafiek, figuur of tabel voorleggen gevolgd door een aantal inzichtsvragen.
Hoe bereid ik me voor op een meerkeuze-examen?
- Lees en bestudeer de verplichte leerinhouden en literatuur. Besteed extra aandacht aan nauwkeurige formulering, afbakening van begrippen en definities, toepassingsgebeid van theorieën, wetten, formules,…
- Leer niet puur op herkenning! Je hoeft weliswaar geen antwoorden neer te schrijven, maar dat betekent niet dat je de leerinhouden niet grondig moet studeren en begrijpen. Om het juiste antwoordalternatief te kunnen onderscheiden van de foutieve afleiders, moet je de leerinhouden net zeer goed beheersen. Nauwkeurigheid en volledigheid zijn dikwijls nog belangrijker dan bij andere beoordelingsvormen.
- Maak een samenvatting en giet die eventueel in een mindmap. Door een mindmap te maken krijg je een goed overzicht van de samenhang tussen de verschillende onderdelen.
- Leg moeilijke onderdelen uit aan een medestudent. Op die manier kom je te weten of je alles echt begrijpt. Indien je sommige onderdelen niet zo goed beheerst, bestudeer je de inhouden nogmaals en oefen je verder in.
- Oefen de methodiek van een meerkeuze-examen vooraf in een niet-gestresseerde situatie.
- Je kan oefenen met voorbeeldexamenvragen die de docent besprak tijdens de contactmomenten of met examenvragen uit vorige academiejaren. Zorg ervoor dat je de redenering begrijpt achter het antwoord; leer deze antwoorden zeker niet uit het hoofd.
- Via http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/mctent/tvrg.html kan je een voorbeeldmeerkeuze-examen doorlopen. Na elkaar worden tien vraagstukken gepresenteerd. Gebruik zonodig potlood en papier om ze op te lossen. Kies het beste antwoord en klik dat antwoord aan.
- Slaap voldoende de nacht voor het meerkeuze-examen.
Hoe pak ik een meerkeuzevraag aan?
- Werk met een rondesysteem:
- Vul in de eerste ronde de vragen in waarop je het antwoord weet. Sla over wat je niet weet.
- Vul in de tweede ronde de moeilijke vragen in. Sla de zeer moeilijke vragen over.
- Neem in een derde ronde de tijd voor de zeer moeilijke vragen.
- Lees heel zorgvuldig de vraag en de antwoordalternatieven. Zoek de sleutelwoorden. Interpreteer zeker niet alle vragen als strikvragen. Let goed op het woordgebruik in de vragen (bv. niet, steeds,…).
- Zoek het ‘beste’ antwoordalternatief en niet het 100 % ‘perfecte’ antwoord. Sommige antwoordalternatieven zijn echt ‘onzin’, andere antwoordalternatieven zijn alleen maar ‘minder juist’.
- Bedenk eerst een eigen antwoord. Op die manier gaan de antwoordalternatieven je niet verwarren. Bedek hiervoor de antwoordalternatieven met je hand of met je kladblad.
- Bij vier antwoordalternatieven geldt over het algemeen:
- Een van de vier alternatieven is duidelijk onjuist.
- Een tweede alternatief blijkt met enig nadenken niet juist te zijn.
- Bepaal nu welke van de twee overblijvende alternatieven het beste is.
- Hou de tijd in het oog en gebruik hem efficiënt.
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waarover je twijfelt.
- Lees de vragen ook niet te snel.
- De tijdsduur voor de afname van een meerkeuze-examen varieert tussen 1 en 3 uur, afhankelijk van het aantal meerkeuzevragen en het aantal antwoordmogelijkheden.
- Voor een meerkeuzevraag met 4 antwoordalternatieven wordt een gemiddelde antwoordtijd van 75 seconden voorzien.
- Voor een meerkeuzevraag met 3 antwoordalternatieven is er 60 seconden antwoordtijd.
- Het kan helpen om bij aanvang van het examen de titels van je hoofdstukken in de juiste volgorde op je kladblad te schrijven. Ga bij iedere vraag na, in welk hoofdstukken deze vraag besproken wordt.
Hoe werk ik met het antwoordformulier?
- Los de vragen eerst op je kladblad op, en neem ze aan het einde van je examen over op de kopij voor de docent.
- Soms krijg je twee documenten bij een meerkeuze-examen: een vragenbundel en een antwoordformulier.
- In de vragenbundel staan alle vragen met alle antwoordalternatieven.
- Op het antwoordformulier staan geen vragen of antwoorden, je moet er alleen op aangeven welk alternatief jij verkiest. Dat doe je door een bolletje in te kleuren bij a b c of d. Het is dat antwoordformulier dat gecorrigeerd zal worden.
- Soms worden antwoordformulieren gebruikt die door een softwarepakket automatisch verwerkt worden. Let hierbij op het volgende:
- Kleur de bolletjes zorgvuldig in. Indien je buiten de lijntjes kleurt, kan het softwareprogramma jouw antwoord immers niet meer herkennen.
- Concentreer je goed op de vraagnummers!
- Een meerkeuze-examen kan op papier afgenomen worden of digitaal via een online leerplatform.
Wat doe ik als ik twijfel tussen de antwoordalternatieven?
Onthoud volgende vuistregels als je twijfelt:
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waarover je twijfelt.
- Lees de vraag en de alternatieven nog eens zorgvuldig en vergelijk de sleutelwoorden.
- Als je goed bent voorbereid en de vraag nauwkeurig hebt gelezen, is de eerste indruk meestal de beste.
- Panikeer niet. Het is niet omdat je die ene meerkeuzevraag niet vlot kunt beantwoorden dat je de volgende vraag daarom ook niet weet. Een meerkeuze-examen bevat meestal een groot aantal vragen, zodat je over veel verschillende leerinhouden bevraagd wordt.
- Zoek geen patroon in de letters van de juiste antwoorden. Alles is mogelijk. Denk je vier keer na elkaar dat het juiste antwoord onder (a) valt, dan duid je dat zo aan. Onthoud dat de antwoordalternatieven in willekeurige volgorde verschijnen.
Moet ik gokken als ik het antwoord niet zeker weet?
- Aangezien bij een meerkeuzevraag het juiste antwoord tussen de gegeven antwoordalternatieven staat, hoef je het juiste antwoord niet zelf te produceren. Dat betekent dat je zou kunnen gokken en lukraak een van de antwoordalternatieven kunt aankruisen. Bij vier alternatieven is de kans op een juist antwoord 25 %, bij drie alternatieven is het 33 %. Gok echter pas in allerlaatste instantie. Denk eerst goed na of je het juiste antwoord weet.
- Informeer of er een giscorrectie wordt toegepast. Dat betekent dat er per foutief antwoord een correctie doorgevoerd wordt. Je krijgt niet enkel punten voor een juist antwoord, maar je verliest ook punten bij een fout antwoord. Een giscorrectie bepaalt mee of het verstandig is om te gokken. Je leest meer over een giscorrectie bij 'Hoe ga ik om met een giscorrectie?’.
Hoe ga ik om met een giscorrectie?
Soms wordt het mogelijke gokgedrag van studenten opgevangen door een giscorrectie in te bouwen. Dat betekent dat je punten krijgt voor het percentage goed gegeven antwoorden, maar dat je voor foute antwoorden punten verliest. Meestal trekt de docent 1/ (aantal antwoordalternatieven – 1) af als het antwoord fout is.
Voorbeeld: Bij een meerkeuzevraag waar je kan kiezen uit 4 antwoordalternatieven kies jij antwoord b. Het juiste antwoord is echter alternatief a. Van je totaalscore wordt 1/3 afgetrokken.
- Als er geen giscorrectie wordt toegepast, beantwoord je het beste alle vragen. Je kan immers alleen punten verdienen en niets verliezen.
- Als er een giscorrectie wordt toegepast, moet je – als je twijfelt over het antwoord - de keuze maken tussen ofwel het antwoord openlaten ofwel gissen. Als je het antwoord openlaat, worden er geen punten afgetrokken worden als het fout is. Als je een antwoordalternatief aankruist, kan dat wel; maar je kan natuurlijk ook punten verdienen als je het juiste antwoord aanduidde. Als je twijfelt, is het aan te raden om toch te gissen als je een aantal antwoordalternatieven kan uitsluiten. Als je het helemaal niet weet, gok je beter niet.
Als ik alle vragen overlopen heb, moet ik dan ook mijn antwoorden controleren?
Als je op het einde alle meerkeuzevragen nog eens overloopt, verander dan niet in paniek al jouw antwoorden. ‘Verbeteren’ wordt dan eigenlijk ‘verslechteren’. Corrigeer alleen op grond van een nieuw inzicht. Corrigeer niet omdat je onrustig wordt of sterk begint te twijfelen.
Wat kan ik van de docent verwachten bij een meerkeuze-examen?
- De docent licht je op voorhand in over de wijze waarop het meerkeuze-examen zal plaatsvinden: beschikbare tijd, op papier of digitaal, al dan niet met giscorrectie,…
- Tijdens de contactmomenten of in het cursusmateriaal kan de docent voorbeeldexamenvragen opnemen.
- De docent bepaalt de slaaggrens. Soms wordt vooraf vastgelegd dat je een bepaald percentage van de vragen juist moet beantwoorden vooraleer je kan slagen. Bijvoorbeeld: ‘Je moet 60 % van de vragen juist beantwoorden om te kunnen slagen’.
Welke feedback krijg ik na het meerkeuze-examen?
- Je krijgt een cijfer op basis van de goed en fout beantwoorde vragen en een eventuele giscorrectie, rekening houdend met de slaaggrens.
- In een nabespreking krijg je zicht op wat je wel of niet goed begreep.
- Op vraag kan je tijdens de feedbackdag het meerkeuze-examen inkijken.
Bronnen
Volgende referenties werden gebruikt bij de samenstelling van deze informatie in Studielicht. Je kan er zelf ook meer bijkomende tips terugvinden:
- Clement, M. & Laga, E. (red.) (2005). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/psy0602.html
Wat is een online meerkeuze-examen?
Een meerkeuze-examen, ook wel multiplechoice-examen genoemd, bestaat uit een reeks vragen waarbij je per vraag een aantal antwoordalternatieven gepresenteerd krijgt. Online verloopt dit examen meestal via de Canvascursus van het opleidingsonderdeel.
Meerkeuzevragen zijn vooral gericht op weten, begrijpen en toepassen. Het gaat zeker niet louter om feitenkennis, ook inzicht kan bevraagd worden. Je docent kan je bijvoorbeeld een korte casus, krantenartikel, grafiek, figuur of tabel voorleggen gevolgd door een inzichtsvraag met enkele antwoordalternatieven.
Hoe bereid ik me voor op een online meerkeuze-examen?
Het is een valkuil om te denken dat een multiplechoice-examen gemakkelijker zal zijn omdat de antwoordopties gegeven zijn.
Het vraagt wel een andere manier van studeren:
- Leer niet puur op herkenning! Je hoeft weliswaar geen antwoorden neer te schrijven, maar dat betekent niet dat je de leerinhouden niet grondig moet studeren en begrijpen. Om het juiste antwoordalternatief te kunnen onderscheiden van de foutieve afleiders, moet je de leerinhouden net zeer goed beheersen. Nauwkeurigheid en volledigheid zijn dikwijls nog belangrijker dan bij andere beoordelingsvormen.
- Maak een samenvatting en giet die eventueel in een mindmap. Door een mindmap te maken, krijg je een goed overzicht van de samenhang tussen de verschillende onderdelen.
- Leg moeilijke onderdelen uit aan een medestudent. Op die manier kom je te weten of je alles écht begrijpt. Indien je sommige onderdelen niet zo goed beheerst, bestudeer je de inhouden nogmaals en oefen je verder in.
- Oefen de methodiek van een meerkeuze-examen vooraf in een niet-stresserende situatie.
- Je kan oefenen met voorbeeldexamenvragen die de docent besprak tijdens de contactmomenten of met examenvragen uit vorige academiejaren. Zorg ervoor dat je de redenering begrijpt achter het antwoord; leer de antwoorden zeker niet uit het hoofd.
- Via http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/mctent/tvrg.html kan je een voorbeeldmeerkeuze-examen doorlopen. Na elkaar worden tien vraagstukken gepresenteerd. Gebruik zonodig potlood en papier om ze op te lossen. Kies het beste antwoord en klik dat antwoord aan.
Hoe pak ik een meerkeuzevraag aan? Vijf tips
TIP 1 - Werk met een rondesysteem
- Vul in de eerste ronde de vragen in waarop je het antwoord weet. Sla over wat je niet weet.
- Vul in de tweede ronde de moeilijke vragen in. Sla de zeer moeilijke vragen over.
- Neem in een derde ronde de tijd voor de zeer moeilijke vragen.
TIP 2 - Lees zorgvuldig
Ga op zoek naar de sleutelwoorden en lees grondig. Let goed op het woordgebruik in de vragen (bv. niet, steeds…) en interpreteer niet elke vraag als een strikvraag
TIP 3 - Antwoord eerst zelf
Bedenk eerst een eigen antwoord op de vraag. Op die manier brengen de antwoordalternatieven je niet in de war
TIP 4 - Elimineer
Bij vier antwoordalternatieven geldt over het algemeen:
- Een van de vier alternatieven is duidelijk onjuist.
- Een tweede alternatief blijkt met enig nadenken niet juist te zijn.
- Bepaal nu welke van de twee overblijvende alternatieven het beste is.
TIP 5 - Hou de tijd in het oog en gebruik die efficiënt
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waarover je twijfelt.
- Lees de vragen ook niet te snel.
- Probeer elke meerkeuzevraag te beantwoorden in ongeveer 1 minuut. Sommige vragen zul je sneller kunnen invullen, voor andere vragen heb je misschien meer tijd nodig. Bewaak vooral de totaaltijd.
Hoe is het examen opgebouwd?
- De docent licht je op voorhand in over de wijze waarop het meerkeuze-examen zal plaatsvinden: beschikbare tijd, op papier of digitaal, al dan niet met giscorrectie, soorten vragen… Kijk dus zeker naar de richtlijnen.
- De docent kiest de meest geschikte indeling voor het examen. In sommige gevallen is het een puur multiplechoice-examen met bijvoorbeeld 40 vragen, met telkens 4 antwoordmogelijkheden, waarvan er één antwoord correct is. In andere gevallen is er een combinatie met open vragen.
- Terugkeren naar een voorgaande vraag is niet op elk online multiplechoice-examen mogelijk. Vul onmiddellijk het antwoord in.
- Een multipechoice-examen op afstand is een fraudegevoelige toetsvorm. De docent kan op verschillende manieren de kans op fraude verkleinen:
- strikte tijdslimiet
- niet kunnen terugkeren naar vorige vragen
- randomiseren van vragen vanuit groot databestand aan vragen
- verschillende vragenreeksen
Hoe kan ik omgaan met stress?
Enkele tips om met stressfactoren om te gaan:
- Lees de vraag niet te snel.
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waarover je twijfelt.
- Lees de vraag en de alternatieven nog eens zorgvuldig en vergelijk de sleutelwoorden.
- Panikeer niet. Het is niet omdat je die ene meerkeuzevraag niet vlot kunt beantwoorden dat je de volgende vraag daarom ook niet weet. Een meerkeuze-examen bevat meestal een groot aantal vragen, zodat je over veel verschillende leerinhouden bevraagd wordt.
Welke praktische zaken moet ik in orde brengen?
- Zorg dat je je studentenkaart bij de hand hebt.
- Voorzie een pc of laptop met webcam en stabiele wifi-/internetverbinding.
- Zorg dat je pc of laptop volledig is opgeladen voor de start en kijk of de oplaadkabel is aangesloten op stroomvoorziening.
- Zorg dat je een webcam hebt.
- Plaats je pc of laptop op een stabiele ondergrond. Zet je niet in een zetel of op een bed.
- Zorg voor zo weinig mogelijk afleiding aan de muren en op je bureautafel.
- Enkel toegelaten materiaal mag binnen handbereik liggen.
- Zorg dat je in een aparte en rustige ruimte bent, met niemand anders aanwezig. Sluit de deuren en de ramen zodat je niet gestoord wordt door omgevingslawaai.
- Hang een post-it op je deur of voordeur zodat niemand je stoort tijdens het examen.
- Zit niet buiten zodat je geen last hebt van overdreven lichtinval.
Hoe verloopt het examen technisch?
- Word je examen afgenomen in Canvas, open Canvas dan via Google Chrome of Firefox.
- Surf vervolgens naar de canvascursus van het vak waarvan je examen hebt en volg de instructies van de docent.
- Meestal wordt er gebruikgemaakt van een LockDown Browser en/of de Respondus Monitor.
- De LockDown Browser zorgt ervoor dat je tijdens het examen op je scherm enkel het examen kunt zien. Alle andere programma’s en mogelijkheden van de computer worden door de browser tijdelijk geblokkeerd. Na het indienen van het examen wordt de computer uiteraard opnieuw vrijgegeven.
- Door de Respondus Monitor zal je tijdens het examen gefilmd worden met de webcam (beeld en geluid) om op onregelmatigheden te controleren.
- Je krijgt een overzicht van hoeveel vragen je al invulde ten opzichte van het totaal aantal vragen.
- Beantwoord elke vraag ongeveer binnen de minuut en houd de totaaltijd in het oog.
- Druk op de knop ‘Inleveren’ voor het einde van het examen.
Bronnen
- Clement, M. & Laga, E. (red.) (2005). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/psy0602.html
- Infofiche van Expertisenetwerk Business and Management
Wat is een examen met open vragen?
Een schriftelijk examen met open vragen is een examen met vragen waarop meestal een uitgeschreven antwoord wordt verwacht.
Er zijn verschillende vormen en benamingen: essaytoets, examen met essayvragen of casustoets. Een casustoets is een specifieke toets: hierin wordt er een reëel probleem uit de beroepspraktijk gepresenteerd dat je dient op te lossen of te bespreken met behulp van de kennis en vaardigheden die in de lessen aan bod kwamen.
Hoe bereid ik mij voor op een schriftelijk examen met open vragen?
- Zorg dat je de inhouden goed beheerst.
- Verlies tijdens het studeren geen tijd door de volledige cursus over te pennen. Oefen wel de schrijfwijze van moeilijke woorden in. Ook formules, data en namen schrijf je best eens neer.
- Voor taalexamens is het belangrijk dat je de grammaticaregels en nieuwe woorden inoefent door te schrijven.
- Los voorbeeldexamenvragen op en bekijk modelantwoorden. Die geven je al een beeld van wat de docent van jou verwacht.
- Kijk of er informatie is over de schriftelijke toets: hoeveel vragen kan je verwachten? Zijn het invulvragen of essayvragen? Op essayvragen worden doorgaans langere antwoorden verwacht.
- Heb je materiaal ter beschikking vb. woordenboek, atlas, rekenmachine,…?
- Hoeveel tijd krijg je om de vragen te beantwoorden?
- Ga na waarop de docent jouw schriftelijke antwoorden zal beoordelen, bv. door voorbeeldvragen en- antwoorden te bekijken. Ga na of er punten worden afgetrokken voor bepaalde zaken. Bv. als je de maximumruimte voor het antwoord overschrijdt, of als je spellingfouten maakt.
'Bezint eer ge begint' te antwoorden
- Lees eerst alle vragen door. Zo kan je inschatten voor welke grote of moeilijke vragen je meer tijd nodig hebt.
- Herken de verschillende soorten open vragen. Hoeveel antwoordruimte heb je? Moet je bondig antwoorden of wordt er verwacht dat je een lange open tekst schrijft? De omvang van het antwoord kan variëren van één woord tot een uitgebreide tekst.
- Bij een invulvraag moet je slechts een of enkele woorden invullen.
- Voorbeeld: In welk land ontspringt de Maas?
- Bij een kortantwoordvraag moet je een kort antwoord geven. Die vragen beginnen vaak met ‘wie, wat, wanneer, waar, welke, noem, geef…’
- Voorbeeld: Geef de definitie van het begrip ‘democratie’.
- Bij een essayvraag moet je een uitgebreider antwoord schrijven. Die vragen beginnen vaak met ‘beschrijf, leg uit, beargumenteer…’
- Voorbeeld: Verklaar de geografische ligging van het Oude Egypte.
- Bij een invulvraag moet je slechts een of enkele woorden invullen.
- Kijk naar de puntenverdeling/weging per vraag: Hoeveel punten kan je verdienen per vraag? Hou hiermee rekening bij het indelen van je beschikbare tijd.
- Maak bij elke vraag snel enkele aantekeningen op je kladblad over wat je te binnen schiet.
- Kijk ook of er op de achterkant van het vragenblad vragen staan.
- Begin met de vragen die je makkelijk lijken. Nadien kan je je concentreren op moeilijkere vragen.
Hoe begin ik concreet vragen te beantwoorden?
- Lees de vraag aandachtig, zodat je weet wat de docent van je verwacht. Moet je een begrip uitleggen? Moet je een eigen voorbeeld geven? Wordt naar je mening gevraagd of naar een objectieve weergave van feiten?
- Duid belangrijke woorden in de vraag aan. Bv. kernwoorden, signaalwoorden zoals ‘niet’, ‘geen',…
- Werk in een aantal stappen:
- Stap 1: Haal de relevante elementen uit de vraag. Brainstorm. Laat in je opkomen wat bij de vraag hoort: vb. steekwoorden, ideeën, verbanden,... Op welke onderdelen in de cursus heeft de vraag betrekking? Kan je een voorbeeld geven, iets actueels toevoegen?
- Stap 2: Schematiseer je antwoord eerst op je kladblad. Hier kan je je beperken tot kernwoorden en schema’s. Schrijf je antwoord niet volledig uit op je kladblad, daarvoor heb je niet voldoende tijd.
- Stap 3: Herlees de vraag. Heb je alles gegeven wat er gevraagd wordt?
- Stap 4: Hoe kan je de verschillende ideeën in één verhaal krijgen? Wat is jouw algemeen besluit?
- Stap 5: Construeer nu je antwoord. Schrijf je antwoord over op je antwoordblad. Laat aan de docent zien wat je weet. Onderstreep de kernwoorden.
Hoe breng ik structuur aan in mijn antwoorden?
- Zorg dat je antwoord logisch opgebouwd is. Bij de bespreking van een probleem bijvoorbeeld wordt eerst het probleem uitgelegd en pas daarna worden de oorzaken toegelicht. Om een logische opbouw te krijgen, maak je het best vooraf een schema om je gedachten te ordenen.
- Benadruk kernwoorden. Onderstreep ze. Laat de docent niet zoeken naar de kern van jouw antwoord, maar geef dat zelf duidelijk aan. De docent vergelijkt jouw antwoord met het modelantwoord dat vooraf is gemaakt. Een duidelijke structuur en kernwoorden kunnen hiertoe bijdragen.
- Maak alinea’s. Alinea’s mogen niet te lang of niet te kort zijn. Een alinea is gemiddeld 6 zinnen of 10 regels lang. Scheid je alinea’s door witregels zodat je aparte blokjes tekst krijgt.
- De alinea’s en zinnen worden verbonden met verbindingswoorden zoals ten eerste, daarnaast, bovendien, in tegenstelling tot,… Die woorden maken de samenhang duidelijk.
Waar moet ik op letten bij schriftelijke open vragen?
- Schrijf duidelijk en leesbaar. Let op grammatica, spelling en leestekens. Zorg ervoor dat de docent je handschrift niet moet ontcijferen.
- Denk goed na. Antwoord op een doordachte manier en niet te snel. Een antwoord op een open vraag creëer je niet in 1-2-3.
- Hou je aan de voorziene antwoordruimte.
- Hou de tijd in het oog. Verdeel je tijd over de vragen. Voorzie ook tijd om alles na te lezen.
- Toon dat je de leerinhouden beheerst; maak de koppeling met relevante begrippen en theorieën uit cursus.
- Doe wat de docent van je verwacht. Wil hij een bondig antwoord, wijd dan niet uit. Wil hij een schema, schrijf dan geen volzinnen.
- Maak niet eerst het examen volledig in het klad, daarvoor heb je niet voldoende tijd.
- Antwoord kort, maar krachtig. Draai niet rond de pot. Voor overbodige uitleg krijg je geen extra punten. Geef antwoord op de vraag.
Hoe rond ik af?
- Lees je examen grondig na, zowel op inhoud als op taal.
- Inhoud: Staat alles erin? Wijzig je antwoord alleen als je er zeker van bent dat het een verbetering is.
- Taal: Spellingfouten, grammaticale fouten en andere taalfouten maken altijd een slechte indruk en kunnen je quotering negatief beïnvloeden.
- Controleer of je alle vragen en onderdelen beantwoord hebt.
- Als je iets niet weet, kunnen flarden kennis of redeneringen toch punten opleveren. Maar schrijf zeker geen onzin op; vermijd antwoorden naast de kwestie.
Bronnen
Wat is een openboekexamen?
Bij een openboekexamen mag je tijdens het examen jouw cursusmateriaal gebruiken. Je docent wil bij een openboekexamen namelijk nagaan of je je leerstof begrijpt en dus de inhoud kunt interpreteren, kunt analyseren, kunt toepassen of kritisch kunt evalueren. Er worden daarom meestal geen feiten, formules of definitief gevraagd.
Hoe bereid ik mij voor?
Onderschat deze examenvorm niet. Ook al moet je de leerinhoud niet uit je hoofd kennen, je dient wel alles voldoende te begrijpen om te tonen dat je inzicht hebt in je cursusmateriaal. Zoiets vraagt tijd. Daarnaast heb je tijdens een openboekexamen niet de tijd om nog volledige passages uit je boek te lezen.
Zorg daarom dat je:
- de leerstof grondig doorneemt en alles begrijpt;
- de grote lijnen van het vak goed instudeert;
- weet welk studiemateriaal je mag meebrengen en gebruiken tijdens je examen: syllabus, handboek, notities, hand-outs, rekenmachine, elektronische apparatuur…;
- een inhoudstafel gebruikt als kapstok en die echt kent;
- het cursusmateriaal structureert zodat je tijdens het examen alles snel terugvindt;
- post-its plakt zodat je hoofdstukken en belangrijke onderdelen meteen kunt openslaan;
- een mind-map of een overzicht maakt waario je je hele cursus in één oogopslag ziet;
- belangrijke woorden in je tekst markeert;
- belangrijke begrippen in een lijst opneemt met daarbij de pagina's waarop de begrippen worden uitgelegd;
- zelf op zoek gaat naar verbanden tussen de verschillende hoofdstukken, eventueel gevisualiseerd in schema's;
- zelf linken zoekt met eigen ervaringen of andere vakken;
- in staat bent eigen voorbeelden te geven;
- jezelf voldoende toetst. Stel jezelf vragen tijdens het studeren, leg je leerstof uit aan jezelf voor de spiegel of aan een huisgenoot of vriend of gebruik flashcards.
Welke vragen kan ik verwachten?
- Pas de theorie toe op deze casus
- Bereken …
- Vergelijk … met …
- Link … met ….
- Beargumenteer een uitspraak met onderdelen uit de cursus
- Wat wordt er bedoeld met …
- Geef voorbeelden van …
Hoe ga ik aan de slag?
- Neem het materiaal dat je mag gebruiken mee naar je plaats.
- Verlies geen tijd met dingen op te zoeken die je eigenlijk weet. Vertrouw op je kennis.
- Schrijf geen fragmenten over op je examen maar laat zien dat je het materiaal begrijpt, dat je iets in je eigen woorden kunt uitleggen, een eigen voorbeeld kunt geven of kunt toepassen.
- Werk eerst in het klad. Schrijf kort op wat je allemaal in je antwoord wil opnemen. Controleer en schrijf dan over op je examenformulier.
Hoe verzorg ik mijn taal?
- Breng voldoende structuur aan in je antwoord.
- Ga na of er een samenhang is in wat je vertelt.
- Antwoord to the point.
- Respecteer de basisregels voor correct en gepast taalgebruik: schrijf zinnen met een pv en onderwerp, gebruik hoofdletters en leestekens en vermijd afkortingen.
Bronnen
Gebaseerd op een Infofiche van Expertisenetwerk Business and Management
Wat is een take-home-examen?
Een take-home-examen is een soort openboekexamen. Bij een take-home-examen krijg je meerdere dagen, of zelfs weken, om je antwoorden uit te werken en in te dienen. Het lijkt in die zin op een rapport of werkstuk dat je indient.
Een take-home-examen kan bestaan uit één of meerdere vragen die een langer antwoord vereisen. De antwoorden zijn niet letterlijk terug te vinden in het handboek, jouw cursus of in een andere (online) bron te vinden. De vragen zijn eerder gericht op:
- toepassen
Voorbeeld: Vergelijk model X met model Y - aanreiken en/of verklaren van voorbeelden
Voorbeeld: Illustreer de theorie van X met een voorbeeld uit je eigen leefwereld
Leg uit waarom situatie X een voorbeeld is van theorie Y - analyseren en oplossingen voorstellen
Voorbeeld: Wat is het precieze probleem bij casus X en welke aanpak stel je voor?
Hoe pak ik een take-home-examen het beste aan?
- Schrijf geen fragmenten over op je examen maar laat zien dat je het materiaal begrijpt. Leg het in je eigen woorden uit, toon dat je kunt toepassen, een voorbeeld kunt geven of een stelling kan staven aan de hand van je eigen notities.
- Werk eerst in het klad. Schrijf kort op wat je allemaal in je antwoord wil opnemen. Controleer en schrijf dan over op je examenformulier.
Hoe verzorg ik mijn taal?
- Breng voldoende structuur aan in je antwoord.
- Ga na of er een samenhang is in wat je vertelt. Vraag aan een medestudenten of een huisgenoot om je antwoord na te lezen en kijk of die het begrijpt.
- Antwoord to the point.
- Respecteer de basisregels voor correct en gepast taalgebruik: schrijf zinnen met een pv en onderwerp, gebruik hoofdletters en leestekens en vermijd afkortingen.
Bronnen
Gebaseerd op een Infofiche van Expertisenetwerk Business and Management
Wat zijn de kenmerken van permanente evaluatie?
- Permanente evaluatie is een regelmatige evaluatie van de studieprestaties verbonden aan een opleidingsonderdeel buiten het examenrooster, voorzien van regelmatige feedback.
- Permanente evaluatie kan verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de beoogde doelstellingen en competenties. Enkele voorbeelden:
- Regelmatige observatie van praktische vaardigheden of attitudes, bv. verpleegkundige vaardigheden, samenwerkingsvaardigheden in je team, medewerking tijdens contactmomenten,...
- Regelmatige feedback op jouw portfolio/paper/…
- Regelmatige beoordeling van jouw mondelinge taalvaardigheden
- Regelmatige toetsing van jouw inzicht in theoretische concepten
- Permanente evaluatie kan plaatsvinden binnen verschillende soorten contactmomenten, o.a. practica, werkcolleges, hoorcolleges, stages, projecten, cases, enz.
- Permanente evaluatie is het resultaat van de continue beoordeling van de studieprestaties voor een opleidingsonderdeel. Er kan nagegaan worden welk ontwikkelproces zich bij jou voltrekt. De permanente evaluatie telt (voor een deel) mee in de eindquotering voor het opleidingsonderdeel.
- Permanente evaluatie gaat vaak gepaard met informatie over: de beoordelingscriteria, hoe jij gepresteerd hebt, wat vlot ging, wat minder vlot ging, en waar je nog moet aan werken.
Waarom is permanente evaluatie interessant voor mij?
- Je verwerkt de leerinhouden continu over het academiejaar. Je tijdsinvestering is verspreid over het semester in plaats van geconcentreerd op één moment in de examenperiode.
- Permanente evaluatie kan je stimuleren tot regelmatige inzet.
- Je krijgt de kans om je kennen en kunnen op verschillende momenten te demonstreren.
- Je krijgt geregeld feedback over je groei, ervaren knelpunten of vorderingen ten aanzien van de te bereiken competenties.
- Op basis van de ontvangen feedback kan je je functioneren kritisch bekijken, tijdig bijsturen en minder goede prestaties herstellen.
Waarom kiest een docent ervoor om mij permanent te evalueren?
- De docent krijgt sneller zicht op de vorderingen en eventuele moeilijkheden bij de studenten. Dat kan dienen als reflectie en bijsturing van de onderwijspraktijk. De docent kan bv. beslissen om te differentiëren: verschillende leerpaden aanbieden aan groepen studenten afhankelijk van hun vorderingsproces.
- De docent krijgt door de permanente evaluatie informatie die van invloed is op zijn volgende onderwijsactiviteiten.
- De docent kan de ontwikkeling en voortgang van de studenten opvolgen
- De docent kan je begeleiden bij het zelf sturen van je eigen leerproces.
- De docent integreert de evaluatie in het leer- en onderwijsproces. Beoordelen wordt een natuurlijk onderdeel van de leeromgeving en gebeurt niet enkel op het einde van je leerproces.
Wat zijn mogelijke risico's bij permanente evaluatie?
- Het gevaar bestaat dat je jouw tijd vooral besteedt aan opleidingsonderdelen die permanent geëvalueerd worden, ten koste van opleidingsonderdelen zonder permanente evaluatie. Besteed daarom tijdens het academiejaar niet enkel aandacht aan opleidingsonderdelen waar permanent geëvalueerd wordt. Probeer je tijd toch te verdelen, want het wordt lastig als je bij de start van een examenperiode met een onaangeraakte cursus in contact komt.
- Indien je meermaals (tussentijds) negatieve feedback krijgt, kan je ontmoedigd geraken. Laat je echter niet demotiveren, onthoud dat de docent jou wil vooruithelpen in jouw competentieontwikkeling met behulp van de feedback. De feedback kan jou verder helpen.
- Soms is het niet mogelijk om voor een opleidingsonderdeel waar permanent geëvalueerd wordt een tweede examenkans aan te bieden. Dat betekent dat je slechts één examenkans hebt. Die informatie vind je terug op de ECTS-fiche.
Hoe bereid ik mij voor op permanente evaluatie?
- Informeer vooraf naar de wijze waarop de permanente evaluatie zal gebeuren. Bijvoorbeeld: Hoe wordt de permanente evaluatie georganiseerd? Hoe vaak word je geëvalueerd? Hoeveel tijd heb je beschikbaar? Waarop word je beoordeeld (beoordelingscriteria)? Wat is het aandeel van de permanente evaluatie in de eindquotering?,… Die informatie vind je op de ECTS-fiche van het opleidingsonderdeel en bij de verantwoordelijke docent.
- Neem relevante leerinhouden vooraf door. Dat kan door vooraf cursusmateriaal door te nemen, de voorbije leerinhouden te herhalen, moeilijke elementen of vaardigheden in te oefenen met medestudenten, enz.
- Breng elke les al het materiaal mee dat je nodig hebt. Vb. practicumkledij, specifiek materiaal, werkboek,…
Waar moet ik op letten tijdens de permanente evaluatie?
- Zorg ervoor dat je aanwezig bent tijdens contactmomenten waarop permanent geëvalueerd wordt. Als je niet aanwezig bent, kan de docent geen oordeel uitspreken en feedback geven over jouw competenties. Anderzijds is het niet zo dat aanwezig zijn op zich voldoende is om een goede score te behalen. Elke opleiding heeft specifieke afspraken over afwezigheid van studenten tijdens evaluatiemomenten.
- Indien je een aangepast traject of een bijzonder statuut (vb. topsport, werkstudent) hebt, zorg je er best voor dat je aanwezig kunt zijn tijdens de contactmomenten van de opleidingsonderdelen waar permanent geëvalueerd wordt. Die informatie vind je terug op de ECTS-fiche van de opleidingsonderdelen of bij de betrokken docent.
- Laat je horen of zien tijdens de permanente evaluatie. Zorg ervoor dat je aan de docent toont wat je in je mars hebt. Bijvoorbeeld: Als je mondelinge vaardigheden beoordeeld worden, dan kan de docent jou enkel positief beoordelen als je iets durft te zeggen.
- Wees niet te zenuwachtig.
- Naast feedback van je docent, kunnen ook jouw medestudenten feedback geven op jouw functioneren. Ook die feedback is waardevol.
Bronnen
- Clement, L. & Laga, E. (2005). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Hoe start ik met de voorbereiding van de bachelorproef?
- Lees de bachelorproefgids grondig. Zorg dat je vooraf goed weet wat van je verwacht wordt, zowel qua inhoud als vorm van de bachelorproef. Dat bespaart je veel werk tijdens het schrijfproces.
- Een bachelorproef kan verschillend zijn per opleiding: het kan gaan om een wetenschappelijk onderzoek, een beroepsproduct (voorbeeld: website, didactisch pakket), een externe opdracht, een combinatie van een stage en afstudeeropdracht.
- Ga na wat de opleiding van je verwacht.
Bijvoorbeeld: Waarop word je beoordeeld, op welke competenties? Als je onderzoek moet doen, welk soort onderzoek? Hoeveel tijd wordt verwacht dat je besteedt aan de bachelorproef? Hoe dikwijls wordt van jou verwacht dat je contact opneemt met je begeleider? Wat zijn de deadlines? - Ga na hoe binnen jouw opleiding de bachelorproef aangepakt wordt.
Bijvoorbeeld: Welke begeleiding wordt voorzien? Gaat het om groepsbegeleiding of individuele begeleiding? Wat is de rol van de vakinhoudelijke begeleider? Wanneer is je begeleider beschikbaar? Is er een externe promotor en wat is zijn rol? Wie maakt deel uit van de jury? Wie beoordeelt de bachelorproef
- Ga na wat de opleiding van je verwacht.
- Wees je ervan bewust dat de uitwerking van een bachelorproef heel wat discipline, zelfstandigheid en initiatief vraagt.
- Maak een tijdsplanning op waarin je de werkzaamheden structureert: wat doe je tegen welke datum? Zorg ervoor dat je planning realistisch is. Bespreek je planning met je promotor.
- Bekijk enkele voorbeelden van bachelorproeven van vorige studenten uit jouw opleiding. In de mediatheek vind je meestal wel een aantal exemplaren terug. Laat je er niet door afschrikken: dat is het eindproduct na een hele periode en die student besteedde er - net als jij zal doen - heel wat tijd en werk aan.
Hoe kies ik een onderwerp voor mijn bachelorproef?
- Kies een onderwerp waarin je geïnteresseerd bent, of dat je uitdaagt. Als je geboeid bent door het onderwerp, zal je beter gemotiveerd zijn.
- Als je niet uit een lijst moet kiezen, vraag goedkeuring van je promotor over het onderwerp. Beoordeel of het onderwerp voor jou haalbaar is om aan de slag te gaan. Haalbaarheid heeft te maken met vragen als: is het een moeilijk onderwerp? Wat weet je er al over? Is er veel materiaal beschikbaar over het onderwerp? Vind je gemakkelijk begeleiders die iets weten over het onderwerp?
- Wissel niet meermaals van onderwerp. Besef dat elk onderwerp‘vervelende’ kanten heeft, zeker wanneer je er lang mee bezig bent.
- Baken het onderwerp duidelijk af. Formuleer een concrete vraagstelling. Je bachelorproef heeft een beperkte omvang en je hebt slechts een beperkte tijd beschikbaar voor de uitwerking ervan.
Hoe verzamel ik betrouwbare informatie?
- Zoek in geschikte wetenschappelijke databases. Wees je ervan bewust dat heel wat informatie die je op het internet vindt niet altijd wetenschappelijk is.
- Maak een zoekplan op waarin je aangeeft waar je geschikte informatie vindt: welke zoektermen gebruik je, welke informatiebronnen ga je raadplegen en wat is je tijdsplanning?
- Noteer meteen auteurs en publicaties. Die gegevens heb je nodig om correct te kunnen refereren. Zulke gegevens later opnieuw opzoeken, kost je veel tijd.
- Kopieer niet gedachteloos stapels materiaal, maar zoek uit wat je kan gebruiken. Kies het meest relevante eruit.
- Neem contact op met een medewerker van de mediatheek als je problemen ondervindt op het vlak van je informatievaardigheden.
Hoe verhoog ik de kwaliteit van de tekst?
- Lees de instructies over de tekst in de bachelorproefgids. Welke onderdelen worden verwacht? Wat is de minimum- of maximumomvang?,…
- Zorg dat de tekst een logische opbouw heeft. Schrijf op een duidelijke en gestructureerde manier. Houd hierbij rekening met een eventueel opgelegde structuur (vb. inleiding – vraagstelling – onderzoek – conclusie).
- Schrijven is meer dan achter de computer zitten en teksten produceren: het is een proces met verschillende fasen. Wie in fasen werkt, bespaart zichzelf uiteindelijk tijd en verhoogt de kwaliteit van het 'schrijfproduct'. Lees meer over de fasen van het schrijfproces en tips bij de fasen.
- Een tekst vol taalfouten komt niet goed over. Schakel de spelling- en grammaticacontrole van je pc in. Neem suggesties niet zomaar aan, maar zoek altijd in een woordenboek wat correct is.
- Besef dat je eerste versie nooit je definitieve versie is. Herschrijven is het verbeteren van je werk. Corrigeren is noodzakelijk.
- Vergeet de afwerking niet: lay-out, vormgeving, afstemming van de onderdelen. Bijvoorbeeld: Begin voor elk hoofdstuk een nieuwe pagina.
- Zoek indien mogelijk iemand die bereid is jouw tekst na te lezen op spelling- en taalfouten. (vb. een ouder, zus/broer, vriend(in),…). In een tekst die je zelf geschreven hebt, lees je na verloop van tijd vaak over tikfouten heen, omdat je zo vertrouwd bent met de inhoud.
Wat is belangrijk bij mijn proces door het jaar heen?
- Begin tijdig. Stel niet uit en start niet vlak voor de deadline. Veel studenten krijgen de bachelorproef niet op tijd af en hadden dat kunnen vermijden door van in het begin aan de slag te gaan.
- Houd je bronnen bij vanaf het begin. Dat kan in Word direct ingevoerd worden bij ‘verwijzingen’ - ‘citaten en bibliografie’. Dan heb je op het einde met een druk op de knop je literatuurlijst.
- Hetzelfde geldt voor het gebruik van ‘opmaakprofielen’ of ‘koppen’ in Word: als je systematisch koppen toepast, heb je op het einde met een druk op de knop je inhoudsopgave. Dit bespaart je veel stress op het einde.
- Je schrijft je bachelorproef onder begeleiding van een (interne en/of externe) promotor. Jij blijft echter verantwoordelijk voor het product, de uitwerking en het resultaat ervan. Het is niet de bedoeling dat je promotor taken voor jou gaat uitvoeren.
- Onderhoud het contact met je promotor.
- Lever tussentijdse producten tijdig in bij je promotor.
- Bereid de contactmomenten met je promotor vooraf voor. Maak zelf een agenda op van elementen die je wilt bespreken.
- Ook al vind je van jezelf dat je goed zelfstandig kunt werken, het contact met je promotor is niet zonder belang. Maak gebruik van de ondersteuning die de hogeschool/universiteit je biedt: je beschikt over een klankbord en je wordt bevestigd dat je op de goede weg zit.
- Houd rekening met de feedback die je ontvangt van je promotor. Die feedback zal je helpen om de kwaliteit van je bachelorproef te verhogen. Realiseer je dat feedback geen kritiek op jou is. Gebruik kritische opmerkingen om een versie te verbeteren.
- Breng jouw proces in kaart. In vele opleidingen is een bachelorproef niet enkel een in te leveren eindproduct, maar ook een competentiegericht leerproces.
- Indien je leerproces een aandeel heeft in de eindbeoordeling van de bachelorproef, wees je er dan van bewust dat je eindcijfer ook mee bepaald wordt door: hoe je werkt, hoe je problemen onderweg aanpakt, hoe je groeit tijdens het proces, hoe je samenwerkt met andere studenten,… In dat geval is geregeld contact met je promotor van groot belang zodat hij zicht krijgt op jouw proces.
- Maak goede afspraken met je groepsleden als je samen met medestudenten werkt aan je bachelorproef. Voorzie voldoende momenten om te overleggen en onderling af te stemmen.
Hoe pak ik de presentatie en mondelinge verdediging aan?
- De opleiding kan je vragen om het eindproduct mondeling te presenteren aan een jury. Deze jury kan bestaan uit je interne promotor, je externe promotor, onafhankelijke lezers, deskundigen uit het werkveld enz.
- Aansluitend bij de presentatie kan de jury vragen stellen. Lees de bachelorproefgids van jouw opleiding aandachtig om je te informeren over de verwachtingen in verband met de presentatie en verdediging, de samenstelling van de jury, de beoordelingscriteria van de presentatie, enz.
- Voor meer tips over een mondelinge presentatie en verdediging, verwijzen we je naar het onderdeel ‘presentatie’ in Studielicht.
Hoe voorkom ik plagiaat? Hoe verwijs ik correct naar gebruikte bronnen?
Als je teksten schrijft, gebruik je boeken, vaktijdschriften, internetbronnen, werk van andere studenten over het onderwerp. Als je in je tekst woorden of ideeën van anderen gebruikt, is het belangrijk om dat te vermelden om plagiaat te vermijden. Je kunt zowel citeren, parafraseren als refereren:
-
citeren: je neemt iemands woorden letterlijk over en verwijst naar de auteur. Bij letterlijk citeren gebruik je aanhalingstekens.
-
parafraseren: je gebruikt je eigen woorden om de ideeën of woorden van een ander weer te geven, je formuleert je eigen idee erover en vermeldt de bron.
-
refereren: je vermeldt ideeën, methoden of bevindingen van anderen, met verwijzing naar de oorspronkelijke bron.
Volgende tips zijn belangrijk voor een correct gebruik van bronnen:
- Bekijk als Arteveldestudent de checklist refereren en merk hoe je plagiaat vermijdt. Scan de QR-code voor de handleiding van de mediatheek.
- Ga na in de instructies welk systeem van bronvermelding je moet hanteren, bijvoorbeeld APA, Chicago, MLA-stijl,…
- Je kan in Word automatisch een bibliografie genereren op basis van de broninformatie die je aanlevert via ‘verwijzingen’ – ‘citaten en bibliografie’. Je kan hierbij de stijl (APA, Chicago e.d.) kiezen. Houd dat vanaf het begin systematisch bij, dat spaart veel werk uit op het einde.
- Iets op internet vinden, betekent niet dat dat ‘publiek eigendom’ is. Pas dus op met ‘knippen en plakken’ van internet: ook hier gelden de regels van correcte bronvermelding.
- Tegenwoordig bestaan er verschillende programma’s om plagiaat op te sporen. Als plagiaat ontdekt wordt binnen jouw werk zullen er sancties volgen. Die worden in jouw opleiding vastgelegd. Lees na in het onderwijs- en examenreglement wat de gevolgen zijn indien er sprake is van plagiaat: dat kan variëren van een aanpassing van het cijfer, de vernietiging van een cijfer tot het verlies van het recht om nog examens af te leggen tijdens dat academiejaar of het verlies van het recht op inschrijving voor het volgende academiejaar.
Meer weten?
- http://www.kuleuven.be/plagiaat/vermijden.html: plagiaatpreventie in de KUL.
- www.synoniemen.net: het synoniemenwoordenboek online.
- www.taaladvies.net: een databank met vragen en antwoorden over taal en spelling.
- www.taalwinkel.nl: advies voor studenten over verslagen, presentaties, samenvattingen …
- www.vrttaal.net: website met praktische tips over spelling en taalgebruik.
- www.woordenlijst.org: ‘het groene boekje’ online met de correcte spelling.
Bronnen
- Feijen, E. & Trietsch, P. (2007). Snel afstuderen! Stap voor stap voor een geslaagde scriptie. Bussum: Coutinho.
- Meysman, H., & Vanderhoeven, J. (2008). Paper, project of scriptie. Van muisklik tot tekst. Leuven: Acco.
- Pollefliet, L. (2009). Schrijven: van verslag tot eindwerk. Do's en don'ts. Gent: Academia Press.
- http://www.studeerwijzer.be
Wat verwacht de docent van mij als ik een paper schrijf?
Een paper is een schriftelijk product dat op verschillende wijzen ingevuld kan worden. Er worden soms ook andere termen voor gebruikt zoals: werkstuk, essay, verslag, … Het begrip paper wordt bijv. gebruikt voor schrijfopdrachten waarin je:
- aantoont dat je de inhouden van het vakgebied beheerst;
- een case uit de beroepspraktijk bespreekt;
- je eigen mening verwoordt aan de hand van argumenten en feiten;
- een wetenschappelijke tekst van beperkte lengte schrijft;
- schriftelijk verslag uitbrengt over hoe je een probleem uit je vakgebied hebt aangepakt.
Lees dus grondig de instructies en informeer bij de docent wat hij verwacht van jou. Soms moet die tekst een vaste wetenschappelijke opbouw hebben:
- een probleemstelling of onderzoeksvraag;
- een theoretisch deel: een samenvatting van bestaande literatuur en artikels over je onderwerp;
- een empirisch deel: eigen onderzoek;
- een duidelijke eindboodschap: een antwoord op de probleemstelling of de onderzoeksvraag.
- Zorg dat je goed weet wat de docent van je verwacht en dat je zicht hebt op de beoordelingscriteria. Mogelijke beoordelingscriteria zijn: inhoudelijke beheersing, inzicht, beargumenteerde opinie, duidelijk standpunt, logische opbouw, kritische ingesteldheid…
Hoe breng ik structuur in mijn paper?
- Zorg ervoor dat je paper logisch opgebouwd is. Bij de bespreking van een probleem bijvoorbeeld wordt eerst het probleem uitgelegd en pas daarna worden de oorzaken toegelicht. Om een logische opbouw in je paper te krijgen, maak je het best vooraf een schema om je gedachten te ordenen.
- Maak alinea’s. Alinea’s mogen niet te lang of niet te kort zijn. Een alinea is gemiddeld 6 zinnen of 10 regels lang. Scheid je alinea’s door witregels, zodat je aparte blokjes tekst krijgt.
- De tekst bevat een inleiding. Hierin wordt het onderwerp van de tekst duidelijk. Je paper valt niet met de deur in huis, maar ‘leidt’ het onderwerp in. De inleiding wordt meestal als laatste geschreven omdat je daarin ook het proces beschrijft. Dit geldt zeker bij ‘lijvige’ werken.
- Op het einde van de tekst staat een samenvatting of besluit. Daarin mag geen nieuwe informatie staan. De slotalinea benadrukt de belangrijkste elementen uit de tekst of laat de lezer verder nadenken over het onderwerp.
- Maak een inhoudstafel.
- Besef dat je eerste versie nooit je definitieve versie is.
- De alinea’s en zinnen zijn verbonden met verbindingswoorden zoals ten eerste, daarnaast, bovendien… Voorbeeld:Voorbeeld:
Voorbeeld:
Tekst zonder verbindingswoorden |
Tekst met verbindingswoorden |
Eeneiige tweelingen beginnen hun leven met dezelfde genen. De ene kan een erfelijke kwaal krijgen en de andere niet. Chemische veranderingen in het DNA kunnen een rol spelen. Er werd een man met diabetes gevonden. Het betrokken gen stond ‘aan’. Zijn broer had nergens last van. |
Eeneiige tweelingen beginnen hun leven met dezelfde genen. Toch kan de ene een erfelijke kwaal krijgen en de andere niet. Hierbij kunnen chemische veranderingen in het DNA een rol spelen. Zo werd een man met diabetes gevonden, bij wie het betrokken gen ‘aan’ stond, terwijl zijn broer nergens last van had |
Welke schrijfstijl hanteer ik het best in mijn paper?
De schrijfstijl hangt af van welk soort paper je moet schrijven: een wetenschappelijk paper vereist een andere stijl dan een betoog waarin je je eigen mening moet beargumenteren, of waarin je de lezer van een bepaald standpunt wilt overtuigen. Vraag na of je voorbeelden van papers mag inkijken om een idee te krijgen.
Er zijn een aantal algemene tips:
- Schrijf niet te informeel of in spreektaal. Hoewel een paper niet te plechtig of afstandelijk hoeft te klinken, moet de taal wel verzorgd en zakelijk genoeg blijven.
- Gebruik geen te formele of archaïsche woorden.
- Lange zinnen zijn meestal moeilijker te lezen dan korte zinnen. Vermijd ook te lange opsommingen.
- Schrijf zo actief mogelijk.Een teveel aan passieve constructies maakt je paper indirect, zakelijk en afstandelijk.
- Vermijd een opeenstapeling van ‘men’: ‘men’ is een vaag woord, omdat het verschillende betekenissen kan hebben
- Voorkom het gebruik van steeds hetzelfde woord in een zin of alinea (bijvoorbeeld: ‘uit onderzoek blijkt dat…’). Het leest prettiger als er variatie in de woordkeuze is. Zoek eventueel synoniemen op http://www.synoniemen.net/.
- Gebruik de tegenwoordige en de verleden tijd niet door elkaar.
- Gebruik lezersaanduidingen zoals ’ je’ en ‘u’ niet door elkaar.
In deze bijlage vind je concrete voorbeelden bij deze tips: wat is een geschikte schrijfstijl, wat is een minder geschikte schrijfstijl?
Hoe geef ik mijn paper een mooie en professionele lay-out?
In eerste instantie volg je de richtlijnen die je hierover gekregen hebt van de verantwoordelijke docent. Een verzorgde lay-out is belangrijk, maar overdrijf niet: te veel aandacht voor ‘kleur en glans’ neemt de aandacht weg van de inhoud.
Voor een goede lay-out let je op het volgende:
- Kies een lettertype dat zakelijk is, groot genoeg en duidelijk leesbaar. Een voorbeeld is het lettertype Calibri, puntgrootte 11.
- Plaats niet te veel tekst op een pagina. Zorg voor voldoende witruimte. Zo wordt rust gecreëerd. Een overvolle pagina schrikt je lezer af.
- Alinea’s zijn het best niet te lang of niet te kort. Een alinea is gemiddeld 6 zinnen of 10 regels lang.
- Als je op een woord de nadruk wilt leggen, zet dat dan vet of cursief maar niet in hoofdletters. Wees ook zuinig met onderstrepen.
- Als je met hoofdstukken werkt, kan je die nummeren.
- Schrijf getallen onder twintig voluit, net als tientallen tot honderd, honderdtallen tot duizend, enz.
In deze bijlage vind je concrete voorbeelden bij deze tips: wat is een geschikte lay-out, wat is een minder geschikte lay-out?
Waaraan storen docenten zich vooral als ze papers lezen?
Docenten storen zich bij het nalezen van papers vaak aan onderstaande elementen. Let dus extra op deze elementen:
- De inhoud en de opbouw van de paper die mank loopt.
- Vormelijke fouten, spellingsfouten en grammaticale fouten. Trek tijd uit om je paper na te lezen. Laat je paper ook door twee andere personen nalezen. De correcte schrijfwijze vind je in het Groene Boekje dat ook online staat op www.woordenlijst.org. Twee websites met betrouwbaar taaladvies voor Vlaanderen zijn: www.taaladvies.net en de taalkwesties op www.vrttaal.net.
- Een ellenlange literatuurlijst, louter om indruk te maken. Neem alleen bronnen op in de lijst die je effectief hebt gelezen en gebruikt.
- Te veel ‘toeters en bellen’ in de lay-out: slecht leesbare lettertypes, veel glanzend en gekleurd papier,…
- Noodzakelijke informatie die ontbreekt (voorbeeld: klasgroep, naam, studentnummer, paginanummering…).
In deze bijlage vind je voorbeelden van enkele veelgemaakte fouten.
Hoe voorkom ik plagiaat? Hoe refereer ik correct aan gebruikte bronnen?
Als je teksten schrijft, gebruik je boeken, vaktijdschriften, internetbronnen, werk van andere studenten over het onderwerp. Als je in je tekst woorden of ideeën van anderen gebruikt, is het belangrijk om dat te vermelden om plagiaat te vermijden. Je kunt zowel citeren, parafraseren als refereren:
- citeren: je neemt iemands woorden letterlijk over en verwijst naar de auteur. Bij letterlijk citeren gebruik je aanhalingstekens.
- parafraseren: je gebruikt je eigen woorden om de ideeën of woorden van een ander weer te geven, je formuleert je eigen idee erover en vermeldt de bron.
- refereren: je vermeldt ideeën, methoden of bevindingen van anderen, met verwijzing naar de oorspronkelijke bron.
Volgende tips zijn belangrijk voor een correct gebruik van bronnen:
- Bekijk als Arteveldestudent de checklist refereren en merk hoe je plagiaat vermijdt. Scan de QR-code voor de handleiding van de mediatheek.
- Ga na in de instructies welk systeem van bronvermelding je moet hanteren, bijvoorbeeld APA, Chicago, MLA-stijl,…
- Je kan Word automatisch een bibliografie genereren op basis van de broninformatie die je aanlevert via ‘verwijzingen’ – ‘citaten en bibliografie’. Je kan hierbij de stijl (APA, Chicago e.d.) kiezen. Houd dat vanaf het begin systematisch bij, dat spaart veel werk uit op het einde.
- Iets op internet vinden, betekent niet dat dat ‘publiek eigendom’ is. Pas dus op met ‘knippen en plakken’ van internet: ook hier gelden de regels van correcte bronvermelding.
- Tegenwoordig bestaan er verschillende programma’s om plagiaat op te sporen. Als plagiaat ontdekt wordt binnen jouw werk zullen er sancties volgen. Die worden in jouw opleiding vastgelegd. Lees na in het onderwijs- en examenreglement wat de gevolgen zijn indien er sprake is van plagiaat: dat kan variëren van een aanpassing van het cijfer, de vernietiging van een cijfer tot het verlies van het recht om nog examens af te leggen tijdens dat academiejaar of het verlies van het recht op inschrijving voor het volgende academiejaar.
Meer weten?
- http://www.kuleuven.be/plagiaat/vermijden.html: plagiaatpreventie in de KUL.
- http://www.studiecoach.ou.nl/schrijven/index.php: Via de filmpjes van de Open Universiteit krijg je tips over onder andere volgende topics:
- De eerste woorden…
- Argumenteren kan je dat leren?
- Plagiaat
- Strategie voor een goede tekst
- www.synoniemen.net: het synoniemenwoordenboek online
- www.taaladvies.net: een databank met vragen en antwoorden over taal en spelling
- www.taalwinkel.nl: advies voor studenten over verslagen, presentaties, samenvattingen …
- www.vrttaal.net: website met praktische tips over spelling en taalgebruik
- www.woordenlijst.org: ‘het groene boekje’ online met de correcte spelling
Bronnen
- De Wachter, L. & Van Soom, C. (2008). Academisch schrijven. Een praktische gids. Leuven: Acco.
- Hermans, M. (2006). Schrijven met effect. Stijlcursus doeltreffend formuleren. Bussum: Coutinho.
Hoe bereid ik mijn mondelinge presentatie voor?
Begin niet onvoorbereid aan een presentatie. Doorloop volgende stappen tijdens je voorbereiding:
Stap 0: Analyseer de opdracht en je publiek.
Stap 1: Brainstorm over de inhoud.
Stap 2: Selecteer en orden de informatie.
Stap 3: Bepaal welke visuele hulpmiddelen je gaat gebruiken.
Stap 4:Gebruik een spreekschema als hulpmiddel bij je presentatie.
Stap 5: Oefenje presentatie een aantal keer.
Stap 0: Analyseer de opdracht en je publiek
- De opdracht:
- Verzorg je de presentatie individueel of samen met medestudenten? Is het de bedoeling dat alle studenten aan het woord komen wanneer je de presentatie in groep moet uitvoeren?
- Zorg ervoor dat je weet waarop je beoordeeld zult worden: informeer naar de beoordelingscriteria. Gaat het louter om de inhoud of wordt ook de kwaliteit van de presentatie beoordeeld? De docent kan je bijvoorbeeld beoordelen op duidelijkheid, samenhang, mondelinge taalvaardigheid, interactie, kritische ingesteldheid, inhoudelijke kwaliteit, inzicht, structuur, gebruik van ondersteunende materialen, enz
Het departement Lerarenopleiding van de Katholieke Hogeschool Leuven ontwikkelde in samenwerking met het Steunpunt NT2 een kijkwijzer 'voorbereide mondelinge presentatie'. Deze kijkwijzer is een voorbeeld van een beoordelingsformulier dat kan gebruikt worden bij de beoordeling van een presentatie. In de kijkwijzer zie je vier rubrieken die beoordeeld worden: structuur, schooltaalvaardigheid, materiële organisatie en vlotheid. Elke rubriek wordt geconcretiseerd in zichtbaar gedrag. Bekijk hier een verkorte samenvatting, of het volledige instrument. - Het publiek: Wie zal in het publiek zitten: medestudenten, docenten, mensen uit het werkveld, enz.?
Stap 1: Brainstorm over de inhoud
Neem een vel papier en noteer alles waarover je publiek iets zou willen horen. Wees zo volledig mogelijk en denk nu nog niet na of je die elementen al dan niet zal gebruiken. Als je nog niet veel weet over het onderwerp, ga dan op zoek naar extra informatie. Zorg ervoor dat je de inhoud beheerst.
Stap 2: Selecteer en orden de informatie
Leg de nadruk op de kern; je kan niet alles vertellen wat je weet over het onderwerp. Dat resulteert in het bouwplan van je presentatie. Schrijf het bouwplan voor jezelf uit, zodat je concreet weet wat je zal vertellen. Hier vind je een voorbeeld van een bouwplan voor een presentatie, met als onderwerp stress 'tien sleutels voor betere stressbeheersing':
- Onderwerp inleiden aan de hand van foto's.
- Aan de toebehoorders vragen of zij al aan stressbeheersing doen.
- Samen met publiek de tien sleutels formuleren.
Extra uitleg geven.
Voorbeelden geven vanuit hun leefwereld. - Afsluiten met de beschrijving van een stressloze dag/week.
Stap 3: Bepaal welke visuele hulpmiddelen je gaat gebruiken
Je hebt de keuze uit een aantal mogelijkheden:
- een bord of flip-over waarop je de sleutelideeën schrijft. Om op het bord iets te noteren, moet je ofwel krijt ofwel een whiteboardmarker meebrengen.
- een transparant op een overheadprojector. Om transparanten te projecteren, is een overheadprojector vereist.
- foto’s op papier. Wil je foto’s ophangen? Zorg er dan voor dat je magneten of plakband meebrengt.
- voorwerpen.
- video-en audiofragementen.
- powerpointpresentatie. Indien je een powerpointpresentatie of een video- en/of audiofragment wil gebruiken, check even of je een pc en een beamer hebt in het lokaal waar je je presentatie moet geven.
Stap 4: Gebruik een spreekschema als hulpmiddel bij je presentatie
- Een spreekschema is een ‘spiekbriefje’ dat je in je handen houdt en waarnaar je af en toe kan kijken. De eerste kolom kan de tijdsindicatie bevatten. In de tweede kolom kan je het bouwplan uitwerken in trefwoorden en korte zinnen. In de derde kolom kan je allerlei aanwijzingen plaatsen zoals materiaal klaarzetten, notitie maken aan het bord … In deze bijlage vind je een voorbeeld van een spreekschema.
- Zorg ervoor dat je spiekbriefje geen vodje papier is.
- Schrijf de inleiding, overgangpassages, citaten en het slot volledig uit.
Stap 5: Oefen je presentatie een aantal keer
Als je oefent, krijg je een idee van hoelang je presentatie zal duren. Ga op zoek naar illustraties, voorbeelden, anekdotes en vragen die aansluiten bij de ervaringswereld van je publiek.
Hoe trek ik de aandacht van het publiek?
Het is belangrijk om van bij het begin de aandacht van je publiek vast te hebben. Dat kan je op verschillende manieren doen:
- Toon een foto en leg de link met je onderwerp.
- Leuke en mooie foto’s vind je terug op http://www.istockphoto.com/.
- Start met een citaat over je onderwerp. Op volgende websites vind je meer dan 50.000 citaten, die je kan opzoeken volgens trefwoord, onderwerp of auteur.
- Schets een voorbeeld of situatie uit de leefwereld van je publiek.
- Schud je publiek wakker met schokkende cijfers. Worldometers geeft je een overzicht van statistieken over de hele wereld.
- Start met iets uit de actualiteit dat je kan linken aan je onderwerp. Elke krant heeft een website waarop je de recentste artikels kan raadplegen.
- Werp een blik op het verleden.
Hoe ziet een goede powerpointpresentatie eruit?
Er zijn een aantal basisregels voor de opmaak van een goede powerpointslide:
1. Wanneer je bepaalde tekstgedeelten wil accentueren, gebruik je beter geen KAPITALEN, geen cursieve tekst en ook geen onderstreepte tekst. Vette tekst of tekst in kleur kan wel.
2. Beperk het tekstvolume op je slide. Hieronder vind je enkele tips:
-
Gebruik kernbegrippen in plaats van volzinnen.
-
Schrap bijzaken, neem enkel de hoofdzaken op in de slides.
-
Schrijf op een directe manier door substantieven te vervangen door werkwoorden en gebruik actieve werkwoordsvormen in plaats van passieve.
-
Gebruik altijd dezelfde woordvolgorde bij een opsomming. Begin je zin bijvoorbeeld altijd met het werkwoord.
Voorbeeld: Timemanagementtips:-
Plan vaste telefoontijden.
-
Houd gesprekken doelgericht.
-
Houd je bureau opgeruimd.
-
Sluit je deur.
-
-
Hanteer de 1-6-6-regel
- 1 idee per dia;
- maximaal 6 woorden per regel;
- maximaal 6 regels per dia.
3. Zet de conclusie in de titel
Voorbeeld:
NIET: Zwaarlijvigheid bij de Amerikaanse bevolking.
WEL: 66% van de Amerikanen is zwaarlijvig.
4. Structureer de informatie
In de bijlage vind je een voorbeeld van een goed gestructureerde slide en van een minder goed gestructureerde slide.
5. Gebruik grafieken gepast
- Als je een grafiek gebruikt, zet er bij wat de boodschap is. Zo kan het publiek gericht kijken en luisteren.
- Kies de soort grafiek op basis van je boodschap. Zorg ervoor dat hetgeen je wil zeggen duidelijk blijkt uit je grafiek.
- Via de grafiekkiezer krijg je een overzicht van welke grafiek je kan gebruiken om een specifiek doel te bereiken.
6. Gebruik overzichtelijke tabellen
- Zorg ervoor dat je tabel gemakkelijk te begrijpen is zonder extra uitleg. Orden je informatie logisch en laat overbodige zaken weg. Zet je conclusie in de titel.
- In de bijlage vind je een voorbeeld van een minder leesbare en een goed leesbare tabel.
7. Gebruik sprekende beelden
- Beelden zijn een goed middel om de aandacht van je publiek te trekken, zeker als ze herkenbaar zijn. Verder spreken beelden meer dan teksten en kunnen ze iets abstract concretiseren.
- Je kan je beelden halen van clip art, een cd-rom, een digitale camera of het internet. De resolutie van je foto moet niet al te hoog zijn, want een beamer kan dat toch niet weergeven.
- In de bijlage vind je een voorbeeld. Vergelijk beide slides en ontdek de kracht van beelden.
8. Kies een functionele achtergrond
- Vermijd al te drukke achtergronden. Kies voor een achtergrond die aangepast is aan het publiek, het onderwerp en de huisstijl (Een huisstijl is een vaststaande manier waarop een bedrijf zich presenteert. Ook Arteveldehogeschool heeft een huisstijl). Je kan een achtergrond gebruiken uit de presentatiesoftware, maar evengoed opteren voor een eigen ontwerp of fotomateriaal.
- Wist je dat bleke achtergronden leiden tot oogmoeheid? Gebruik ze daarom enkel in slecht verduisterde lokalen.
Meer informatie over hoe je een powerpoint kan ontwerpen, vind je in het boek ‘PresentatieZen’ van Garr Reynolds: Reynolds, G. (2008). PresentatieZen. Amsterdam: Pearson Education Uitgeverij.
Welke houding neem ik aan?
De manier waarop je je verhaal brengt, is minstens even belangrijk als de inhoud van je presentatie. Door gebaren, lichaamsexpressie en gelaatsuitdrukking ondersteun je voortdurend wat je zegt. Kennis van je lichaamstaal helpt je om een goede presentatie neer te zetten. Enkele tips:
- Blijf het liefst rechtstaan als je voor een groot publiek moet spreken. Als je zit, kom je minder dynamisch over.
- Sta niet met je rug naar het publiek.
- Leun niet op een tafel of een stoel.
- Maak oogcontact met het publiek. Spreek dus niet met je ogen naar boven of naar beneden gericht.
- Verplaats je blik regelmatig. Kijk niet altijd naar dezelfde kant van de groep.
- Houd je handen niet voor je mond als je spreekt. Dat dempt het geluid.
- Vermijd nerveuze gebaren zoals aan een ring draaien of aan je kleding friemelen.
- Maak ondersteunende gebaren, die je verhaal levendig maken. Onthoud wel: less is more.
- Houd een spiekbriefje of balpen vast. Dat geeft een houvast. Let erop wat je met dat voorwerp doet. Een spiekbriefje dubbel vouwen of klikken met het knopje van een pen, kan je luisteraars afleiden.
Hoe sta je vooraan als je voor een groep spreekt?
Bron: http://www.lichaamstaal.nl
1. Uitdagend
Vooral als de spreker daarbij wat naar voren leunt, kan de houding met beide handen op de heupen uitdagend, eigenwijs of zelfs agressief over komen. Het geeft een indruk van: 'Ik weet het wel!'. Het publiek zal zich hierdoor eerder verdedigend opstellen. Het is daarom moeilijk om iemand vanuit deze houding te overtuigen of beïnvloeden.
2. Gesloten
Als je tijdens je toespraak je armen kruist, maak je een gesloten indruk op anderen. Zo’n houding belemmert jou ook een vrije presentatie, want je kan je handen minder goed gebruiken om je verhaal te ondersteunen. Luisteraars die zich onwillekeurig aan jouw houding spiegelen, sluiten zich ook af en staan minder open voor wat je vertelt.
3. Heersersallure
Als je je handen op je rug vasthoudt, fixeer je daarmee de belangrijkste hulpmiddelen bij je presentatie. Hierdoor kun je een erg geremde indruk maken. Deze houding kan je als spreker ook een soort heersersallure verschaffen, zeker als je met je handen je schouders naar achteren trekt en daarbij ook je kin omhoog steekt.
4. Zelfvertrouwen
Veel mensen vrezen dat ze er stijf uitzien als ze hun handen langs hun lichaam houden. Toch is dat meestal niet zo, omdat deze houding het meest uitnodigt om ondersteunende handbewegingen te maken. Gebaren maken de toespraak dynamisch. Als je die houding aanneemt, kom je ontspannen over. Je voelt je zelfverzekerd en vrij om te spreken.
(Bron: Syllabus Communicatieve vorming 1 – OSO - Arteveldehogeschool)
Hoe sluit ik af op een goede manier?
- Sluit af met een leuke anekdote, een citaat, een wens,…
- Bedank je publiek op het einde van je presentatie voor de aandacht. Geef de luisteraars de mogelijkheid om vragen te stellen. Hou ook hier je tijd in het oog!
Hoe ga ik om met zenuwen tijdens een presentatie?
- Het is normaal dat je vlak voor de presentatie wat zenuwachtig bent. Dat gevoel verdwijnt meestal terwijl je spreekt. Zorg ervoor dat je zenuwachtigheid de kwaliteit van je presentatie niet negatief beïnvloedt.
- Veel studenten zien op tegen presentaties voor een groep of proberen die activiteit op alle mogelijke manieren te vermijden. Spreekangst komt veel voor, maar belangrijker is te weten dat je je kunt oefenen in het geven van presentaties. Spreken voor groepen leer je pas echt door het te doen. Goede sprekers zijn (bijna) altijd geoefende sprekers. Geef jezelf de tijd om te groeien en benut elk oefenmoment. Bekijk enkele voorbeelden van oefensituaties.
- Via de ‘Vragenlijst Spreken in Groepen” krijg je een overzicht van jouw sterke en zwakke punten op het gebied van presentaties voor een groep. De vragenlijst meet twee hoofdfactoren en twee subfactoren:
1. angst voor spreken in groepen
2. plezier in spreken in groepen
a) gretigheid / enthousiasme
b) zelfvertrouwen dat aan te kunnen
Waaraan storen docenten zich tijdens een mondelinge presentatie van een student?
- Onverzorgde taal
Vermijd het gebruik van dialectische klanken en tussentaal. Hieronder vind je een lijst met de meest voorkomende tussentalige constructies, die je moet trachten te vermijden (Bron: Syllabus communicatieve vorming – taal – 1 OSO - Arteveldehogeschool).
|
Je kan je uitspraak verbeteren aan de hand van het boek ‘Klink klaar: Uitspraak- en intonatiegids voor het Nederlands’ van Bernadette Timmermans. Het bevat een cd-rom waarop een heleboel uitspraakoefeningen staan.
- Aflezen
Je kan je spreekschema als spiekbriefje in je handen houden tijdens je presentatie. Beperk je in je spreekschema tot kernwoorden. Indien je alles voluit zou schrijven, zou je tijdens je presentatie de neiging hebben om af te lezen. Je docent verwacht echter dat je spontaan en in eigen woorden je verhaal vertelt.
- Timing
Je bent ongetwijfeld niet de enige die een mondelinge presentatie moet geven, dus hou je aan de voorziene tijd. Praat niet te vlug, maar ook niet te traag. Controleer regelmatig of je publiek nog kan volgen.
Meer weten?
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/spreekin.htm: Een overzicht van spreekadviezen.
- http://www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/communiceren/presenteren/: Verzameling weblinks over presenteren.
- http://www.presentatiekracht.nl
- http://www.stemcoach.be/
Bronnen
- Bollaert, T., Janssens, L., Strobbe, I., Vandenbroeck, M., Verniers, G. (2010). Communicatieve vorming 1: taal. Gent: Cursustekst Arteveldehogeschool.
- Mombaerts, M. (2010). Hoe maak ik communicatief sterke slides? Gent: Arteveldehogeschool (Niet gepubliceerde hand-outs bij interne vormingssessie).
- Mombaerts, M. & Van den Bergh, T. (2007). Even uw aandacht. Succesvol informatief presenteren. Gent, Academia Press.
- http://webserver.kempel.nl/Kennisobjecten/KO%20HIP%20presenteren/theorie-2.html
- http://www.leidenuniv.nl/ics/sz/so/
- http://www.lichaamstaal.nl
- http://www.studeerwijzer.be/
Wat is het doel van een evaluatie-interview?
In een evaluatie-interview krijg je via een gestructureerd mondeling gesprek de kans om de docent ervan te overtuigen dat je de vooropgestelde competenties voldoende bezit. Je doet dat door situaties zo helder en concreet te beschrijven dat de docent het gevoel krijgt dat hij erbij was.
Andere namen voor een evaluatie-interview zijn:
- gedragsgericht interview
- criteriumgericht interview
- competentiegericht interview
- gestructureerd interview
- ervaringsgericht interview
- portfoliogesprek
Het komt er dus op neer dat je tijdens het gesprek echt gebeurde (beroeps)situatie(s) bespreekt en toelicht waarin je jouw competenties hebt laten zien. Je kunt het vergelijken met wat je doet als je een film navertelt: je wilt de docent die er niet bij was vertellen wat er allemaal precies in is gebeurd. Dat betekent niet dat je gebeurtenissen kunt verzinnen: de interviewer is erop getraind om door een specifieke vraagtechniek jouw handelen en gedrag te bespreken: wat deed je precies, wat was jouw aandeel, hoe reageerde je… Het STARR-model is een veelgebruikte vraagtechniek. Als je hier niet persoonlijk (ik-vorm) en concreet genoeg op kunt antwoorden, zal de docent moeilijk te overtuigen zijn.
Wat wordt er getoetst?
- Je overtuigt de beoordelaars ervan dat je in verschillende (beroeps)situaties juist hebt gehandeld, dus competent bent.
- Voorbeelden van (beroeps)situaties kunnen komen uit ervaringen die je hebt opgedaan tijdens opdrachten, praktijk, projecten en stages.
- Als je buiten je studie aan je competenties hebt gewerkt, kun je daarvan een situatie inbrengen.
Hoe verloopt zo'n interview?
- Je weet van te voren welke competenties getoetst worden en op welk niveau.
- Meestal worden er per interview maximaal 2 à 3 competenties getoetst, want de bespreking van de situaties en hoe jij daarin handelde, is zéér tijdsintensief.
- Dikwijls is er meer dan één beoordelaar aanwezig (een jury).
- Het interview verloopt volgens een vaste structuur. Er is steeds sprake van de volgende fasen:
- De inleiding, verwelkoming: je wordt op je gemak gesteld, het doel wordt nog eens overlopen, de werkwijze toegelicht, wederzijdse verwachtingen en eventuele onduidelijkheden worden besproken.
- De vaststelling van de competentie(s) die centraal staan. In sommige gevallen wordt er gekozen uit een aantal competenties door de student of door de docent.
- De bespreking van situaties waarin je de competenties beheerst met behulp van een vraagmethodiek.
- De afronding: samenvatting, verdere verloop van de procedure, afspraken over bekendmaking van de resultaten.
- Per competentie worden dezelfde soort vragen gesteld in dezelfde volgorde. Een veel gebruikt model daarvoor is het zogenaamde ‘STARR-model’:
- S= Situatie: wat speelde er precies?
Vragen als: Hoe zag de situatie eruit? Wie waren aanwezig (vb. collega’s, klanten, leerlingen, patiënten)? In welke context (vb. klas, afdeling, school, bedrijf,…)? - T = Taak: wat waren jouw taken?
Vragen als: Welke verantwoordelijkheid kreeg je? Met wie werkte je samen? Wat werd er door de stageplaats (school, bedrijf, ziekenhuisafdeling, …) van je verwacht in deze situatie? - A = Actie: wat heb je concreet gezegd of gedaan? Hoe heb je het aangepakt?
Vragen als: Wat zei je precies? Hoe reageerde je? Welke handelingen deed je eerst en wat daarna? Hoe gebruikte je de aanwezige middelen ter beschikking?.. - R = Resultaat: Wat gebeurde er daarna? Wat was het resultaat of effect van jouw aanpak?
Vragen als: Hoe reageerde de leerling, de patiënt, de klant? Wat deed het bedrijf met jouw plan/advies? - R = Reflectie: een terugblik op de handelingen in de situatie.
Vragen als: Wat heb je uit geleerd? Zou je het achteraf anders doen?
- S= Situatie: wat speelde er precies?
Hoe bereid ik me voor?
- Zorg ervoor dat je weet welke competenties er getoetst worden, of indien je zelf mag kiezen: welke competenties wil je graag bespreken?
- Kies op voorhand een aantal situaties waarvan jij vindt dat ze goed aantonen dat je de gevraagde competentie beheerst.
- Oefen het interview met andere studenten.
- Wees vertrouwd met de beoordelingscriteria.
- Neem de tijd om de vragen te beantwoorden.
- Gebruik deze kans om jezelf in de verf te zetten: laat zien wat je kunt!
Hoe scoor ik goed voor dit interview?
- Gebruik zoveel mogelijk de ik-vorm bij de bespreking van de situaties, de acties die jijzelf nam en de effecten daarvan. Dat helpt je om jouw eigen aandeel en competenties zo duidelijk en helder mogelijk te beschrijven. Jouw handelingen/acties staan centraal, niet die van collega’s of leerlingen of patiënten, …
- Bespreek zo waarheidsgetrouw en zo precies mogelijk jouw gedrag en vermijd daarbij te vertellen welke ideeën je daarover had (maar niet uitvoerde). Het gaat om het werkelijk gedrag.
- Je ‘competent zijn’ staat centraal en niet je ontwikkeling: situaties die misliepen en waar je zelf veel uit leerde zijn géén goede basis voor een competentiegericht interview (maar wel voor een begeleidings- of voortgangsgesprek of een reflectieopdracht).
- Tijdens het gesprek kunnen jouw antwoorden zo getrouw mogelijk genoteerd worden.
- Na afloop zal (zullen) de beoordelaar(s) samen nagaan of je met het antwoord op de vragen voldoet aan de criteria. De kernvraag is: Heb je iedereen overtuigd van de gewenste competenties?
- Onthoud: de keuze, de analyse en de bespreking van de situaties en je gedrag is van belang in de beoordeling. Zoals hierboven reeds gezegd: kies voor het interview die situatie(s) die jouw beheersing van de competentie het best aantoont (aantonen).
Bronnen
- Janssens, K. (2008). Criteriumgericht interview. Gent: Arteveldehogeschool. Niet-gepubliceerde hand-outs bij interne vormingssessie.
- Derycke, H. (2002). Het selectie-interview. Handboek voor het gedragsgericht interviewen bij het aanwerven van personeel. Leuven/Leusden: Acco.
- Derycke, H., & Van Beirendonck, L. (2009). Het selectie-interview. Trefzeker gedragsgericht interviewen. Leuven: Lannoocampus.
- http://www.carrieretijger.nl/carriere/solliciteren/sollicitatiegesprek/gesprekstechnieken/star
Kijk eens wat ik kan!
Het begrip portfolio wordt veel gebruikt in de wereld van kunst, architectuur, fotografie, web-developers,… De maker van een portfolio probeert anderen te overtuigen van de kwaliteit van eigen werk (foto’s, afbeeldingen, krantenknipsels, …) om zo de gewenste job of opdracht binnen te halen.
Het begrip portfolio wordt – sinds de invoering van competentiegericht onderwijs – ook in het hoger onderwijs gebruikt. Met een portfolio kan je als student aantonen wat je bereikt hebt en hoe je dat gedaan hebt.
Er bestaan verschillende soorten portfolio’s:
- Ontwikkelingsportfolio: het woord zegt het al: hiermee breng je je ontwikkeling of groei in kaart door te reflecteren op wat je in je opleiding of stage hebt gedaan en hoe je daarin bent gegroeid.
- Beoordelingsportfolio: hiermee presenteer je het ‘bewijs’ dat je bepaalde competenties hebt verworven. Het wordt meestal gebruikt als afsluiting van een stage- of praktijktijd om te beoordelen of je de gevraagde competenties beheerst. Meestal wordt het gecombineerd met een eindgesprek of presentatie om dieper op je bewijsstukken in te gaan. Dat gesprek kan de vorm hebben van een ‘criteriumgericht interview’.
- Presentatie- of showcaseportfolio: hiermee presenteer je jezelf. Ook hier lever je bewijsstukken die aantonen dat je bepaalde competenties beheerst. Dat portfolio is vooral interessant bij een sollicitatie voor een stageplaats of een job eens je afgestudeerd bent.
Hoe ziet een portfolio eruit?
Wat er precies in een portfolio zit, hangt af van de richtlijnen van de docent. Maar een portfolio bestaat dikwijls uit de volgende elementen:
- Overzichten: bijvoorbeeld een cv of een lijst met competenties die je bezit;
- Materiaal: eigen werk, evaluaties of feedback door anderen, video-opnames,…
- Beschouwingen: reflectie op eigen vaardigheden of competenties en het eigen leerproces, uitleg of verantwoording bij het materiaal dat je verzameld hebt, zelfevaluatie, persoonlijk ontwikkelingsplan.
Er kan gewerkt worden met een papieren of elektronische versie, een zogenaamd ‘digitaal e-portfolio’.
Hoe werk ik aan mijn portfolio?
Algemene tips:
- Zorg dat je weet wat het belangrijkste doel is van het portfolio: reflectie op en ontwikkeling van je competenties (ontwikkelingsportfolio), beoordeling van je competenties (beoordelingsportfolio) of presenteren en profileren van je competenties (presentatie- of showcaseportfolio).
- Lees goed door wat er precies van je verwacht wordt in het portfolio. Raadpleeg hiervoor de handleiding en aanwijzingen van de docent over het portfolio.
- Een goed gevuld portfolio is niet per definitie ook een goed portfolio: verzamel je bewijsmateriaal gericht. Soms geldt het principe ‘less is more’.
- Zorg dat je vaardig wordt in het verzamelen, ordenen, selecteren en presenteren van materiaal.
- Opbouw en structuur zijn belangrijk: het is niet de taak van een docent om zich door een portfolio van 100 bladzijden of een onoverzichtelijke website te worstelen. Orden het materiaal degelijk via een inhoudsopgave, tussenbladen, menuoverzichten enz.
- Als je uitleg of verantwoording bij bewijsstukken voegt, schrijf helder, krachtig en bondig.
- Laat zien wat je bereikt hebt en waar je trots op bent. Wees zeker niet te bescheiden, maar verzin ook niets.
Welke bewijsstukken moeten er in mijn portfolio?
- Je bent hier als student – binnen de richtlijnen qua vorm en inhoud – vrij in. Iedereen heeft andere ervaringen en dus andere bewijzen.
- Het gaat om de bewijzen die je zelf belangrijk vindt en die voor jou relevant en kwaliteitsvol zijn.
- Je kan je portfolio vergelijken met dat van andere studenten om een idee te krijgen, maar laat je er niet te veel door leiden en kies zelf.
- Belangrijk is om te denken: wat heeft er echt toe bijgedragen dat je de competenties hebt ontwikkeld?
Wanneer is mijn portfolio af?
- Volg in eerste instantie de handleiding en richtlijnen die je gekregen hebt van de docent.
- Bepaal dan zelf wanneer je genoeg materiaal hebt verzameld. Als je het gevoel hebt dat je geen goede bewijzen meer kunt vinden, is je portfolio klaar.
- Lever minimaal 2 bewijsstukken voor een bepaalde competentie of deel van een competentie. Maar vergeet ook niet het principe van ‘less is more’: beter kwaliteit leveren dan kwantiteit.
Wat is de zin en onzin van een portfolio?
Je vraagt je misschien af waarom het nodig is om bewijsstukken te verzamelen en ordenen. Je vindt het misschien veel efficiënter als je begeleider jou observeert en op die manier oordeelt of je voldoet of niet. Wat is de meerwaarde van een portfolio voor jou? Een aantal antwoorden op deze vraag vind je hier:
- Een portfolio helpt je om te leren: de gedachte achter een portfolio is dat je leert door te presenteren, uit te leggen van en terug te kijken op wat je gedaan hebt. Het is een ‘tool for learning’.
- Je hebt als student de touwtjes in handen: binnen de richtlijnen qua vorm en inhoud heb je vrijheid om je te presenteren.
- Er is veel feedback en aandacht voor jou als individuele persoon.
- Een portfolio ondersteunt de opvolging van hoe je het doet in je opleiding: doordat je zelf nadenkt over wat je gedaan hebt en doordat je feedback van anderen (docent, stagebegeleider, medestudenten,…) op je handelen en/of je producten verzamelt.
- Je kan je eigen beeld over hoe competent je bent, spiegelen aan het beeld dat anderen (docent, stagebegeleider, medestudenten,…) hebben over jou. Dat kan inzicht geven in je sterke en zwakke kanten en het leerproces versterken om zo je competenties verder te ontwikkelen.
Meer weten?
- Dochy, F.; Heylen, L.; & Van de Mosselaer, H. (2002). Assessment in onderwijs: Nieuwe toetsvormen en examinering in studentgericht onderwijs en competentiegericht onderwijs. Utrecht: Lemma.
- http://www.carrieretijger.nl/opleiding/ho/portfolio
- http://www.lerarenweb.nl/portfolio/portfolio.html
Bronnen
Wat is het nut van reflecteren?
- Reflecteren betekent dat je op systematische wijze de manier waarop je functioneert onder de loep neemt.
- Reflecteren is een belangrijke vaardigheid om jezelf te ontwikkelen en je gedrag en prestaties te optimaliseren.
- Reflecteren zorgt ervoor dat je de verantwoordelijkheid voor je groei zelf in handen neemt.
- Reflecteren is een vorm van leren waarbij je jezelf in het middelpunt van de belangstelling plaatst. Kan het interessanter zijn?!
Hoe ga ik aan de slag?
- Bepaal waarover je gaat reflecteren. Zorg er met andere woorden dat het doel van de reflectieopdracht duidelijk is. Je kan reflecteren over:
- de manier waarop je persoonlijk functioneert (wie je bent, waarom je dingen doet,…)
- de manier waarop je beroepsmatig functioneert (wat is het effect van je handelen,…)
- Vertrek steeds vanuit concrete situaties en concreet gedrag dat je stelde.
- Probeer objectief te zijn over jezelf, veroordeel jezelf niet. Het doel is te groeien, dat kan je vooral door eerlijk, rustig en objectief naar jezelf te kijken en te aanvaarden dat je niet perfect kan zijn.
- Structureer je reflectie door een reflectiemethodiek toe te passen. OPGELET! In deze website Studielicht vind je twee voorbeelden van methodieken. Ga natuurlijk eerst na welke methodiek jouw docent hanteert. Als je vrij bent om een eigen structuur in je reflectie toe te passen, kan je gebruikmaken van een van de methodieken die we hieronder toelichten.
- Neem in je reflectie ook feedback van anderen mee. Het maakt je reflectie rijker en helpt om ze objectiever te maken.
- Reflecteer op geregelde tijdstippen, zo kan je aantonen dat je ook effectief aan de slag ging met je reflectieresultaten en hoef je op het einde niet zo diep graven om concrete voorbeelden te vinden.
Hoe reflecteer ik met het kernkwadrant van Ofman?
De methodiek van Ofman pas je voornamelijk toe als je onder de loep wilt nemen hoe je op persoonlijk vlak functioneert. De methodiek brengt je kernkwaliteiten, valkuilen, uitdagingen en allergieën in kaart.
Hoe gebruik ik de reflectiecirkel van Korthagen?
De methodiek van Korthagen pas je voornamelijk toe als je onder de loep wilt nemen hoe je beroepsmatig functioneert.
Fase 1: beschrijf de ervaring/situatie waarop je de reflectie zal toepassen.
Dat kan je doen aan de hand van de STARR-methode: Situatie Taak Actie Resultaat Reflectie
-
Wat was de concrete situatie?
-
Wat was mijn taak binnen deze situatie?
-
Welke concrete acties heb ik in deze situatie ondernomen?
-
Wat was het resultaat van deze acties?
Fase 2: terugblikken: wat gebeurde er concreet?
-
Wat zag ik?
-
Wat deed ik?
-
Wat dacht ik?
-
Wat voelde ik?
Fase 3: bewustwording van essentiële aspecten
-
Wat betekent dat nu voor mij?
-
Wat is het probleem (of de positieve ontdekking)?
-
Wat heeft dat allemaal veroorzaakt? Waar heeft het mee te maken?
Fase 4: alternatieven
-
Welke alternatieven zie ik (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn ontdekking)?
-
Welke voor- en nadelen hebben die?
-
Wat neem ik me nu voor, voor de volgende keer?
Fase 5: uitproberen
-
Wat wil ik bereiken?
-
Waar wil ik op letten?
-
Wat wil ik uitproberen?
Waarmee houdt de docent rekening als hij mijn reflectie bekijkt?
- Informeer bij de verantwoordelijke docent welke beoordelingscriteria gehanteerd worden.
- Korthagen (2002) noemt de volgende elementen om te bepalen op welk reflectieniveau de student zich bevindt:
- De student geeft bij zijn terugblik aandacht aan denken, doen, willen en voelen van zichzelf en van direct betrokkenen in zijn werkomgeving.
- De student blikt terug en spoort daarin zelfstandig verbanden op.
- De student blikt terug, spoort verbanden op en ontwikkelt daarop gebaseerde alternatieven.
- De student reflecteert bewust volgens de spiraal: nieuwe reflectie bouwt voort op de vorige reflectie.
- De student kan wat geleerd is van de reflectie ten aanzien van een concrete situatie generaliseren naar andere situaties, ook in de toekomst.
- De student zet op basis daarvan bewuste stappen in de eigen professionele ontwikkeling en reflecteert ook daarop.
- In een reflectieverslag of -gesprek kan gelet worden op:
- Hoe scherp heeft de student zichzelf geanalyseerd?
- Hoe eerlijk is hij geweest?
- Heeft hij zowel benoemd wat goed ging als wat fout ging?
- Is de student niets belangrijks vergeten?
Reflecteren versus evalueren?
Reflecteren en evalueren zijn verschillende zaken.
Als je evalueert:
- ga je na of je de beoogde doelstellingen hebt bereikt.
- is jouw gedrag goed of fout.
Als je reflecteert:
- is het juist belangrijk dat je geen oordeel over goed of fout velt.
- creëer je zo een veilige ruimte waarbinnen je systematisch vragen kan stellen over het hoe en het waarom je bepaald gedrag stelt.
- is er ruimte en tijd om te groeien.
Meer weten?
- http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/jezelf-ontwikkelen/reflectie
- http://www.innerned.org/kernkwadranten.html
Bronnen
- Kelchtermans, G. (2001). Reflectief ervaringsleren voor leerkrachten. Een werkboek voor opleiders, nascholers en stagebegeleiders. Cahiers voor Didactiek. Deurne: Wolters Plantyn.
- Korthagen, F.A.J. & Vasalos, A. (2002). Niveaus in reflectie: naar maatwerk in begeleiding. VELON-Tijdschrift voor lerarenopleiders, 23(1), p. 29-38.
- http://mediawijsheid.webklik.nl/page/mijn-ervaringen
- http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/persoonlijkheidsmodellen/kernkwaliteiten
Wat is peer assessment
Bij peer assessment worden studenten ingeschakeld in het beoordelingsproces van elkaar. Je geeft aan je medestudenten feedback over een product, een prestatie of een proces. Dat gebeurt door een score of open feedback te geven op vooraf vastgelegde criteria. Voorbeeld van mogelijke beoordelingscriteria zijn initiatief nemen, goed voorbereid zijn, constructief zoeken naar oplossingen voor problemen...
Via peer assessment leer je
- feedback geven,
- nadenken over wat goed is op basis van beoordelingscriteria,
- je openstellen voor opmerkingen en die opmerkingen te beschouwen als een startpunt van je leerproces.
Peer assessment kan gebeuren via een papieren formulier, via een excelbestand of via een online tool in het digitale leerplatform. Je docent zal je meer informatie geven over de wijze waarop peer assessment wordt afgenomen.
Waar moet ik op letten bij de beoordeling van mezelf en medestudenten?
- Zorg ervoor dat je goed op de hoogte bent van de beoordelingscriteria.
- Voorbeeld 1: Jullie werken in groep aan een paper. Via peer assessment zal je de samenwerking tijdens het proces beoordelen op een aantal criteria.
- Voorbeeld 2: Jullie leren hoe je een goede tekst moet schrijven en oefenen de criteria in door andersmans teksten te beoordelen.
- Als je moet beoordelen via een waarderingsschaal, zorg ervoor dat je weet wat elke score kwalitatief betekent.
- Voorbeeld van een veelgebruikte waarderingsschaal:
- 3: beter dan de rest van de groep
- 2: gemiddelde van de groep
- 1: net niet als het gemiddelde van de groep
- 0: geen hulp voor de groep
- -1: hinder voor de groep
- Ook andere waarderingsschalen zijn mogelijk.
- Voorbeeld van een veelgebruikte waarderingsschaal:
- Bespreek de beoordelingscriteria indien mogelijk vooraf in je groep of samen met de docent. Wat verstaan jullie onder deze criteria? Wanneer scoort iemand goed op elk criterium en wanneer niet? Pas de waardeschaal toe op elk voorbeeld.
- Als je moet beoordelen via open feedback, zorg ervoor dat je weet hoe je constructief feedback geeft. Geeft de docent richtlijnen over hoe je feedback geeft? Neem de beoordeling au sérieux! Je bent medeverantwoordelijk voor het leerproces van je collega-studenten. Vriendjespolitiek of afrekeningen zijn niet zinvol.
- Beoordeel eerlijk. Je medestudent leert daar het meeste uit. Hou het zakelijk.
- Hecht belang aan je zelfevaluatie: beoordeel ook jezelf altijd op de criteria. Als je je eigen evaluatie naast de feedback van je medestudenten plaatst, krijg je zeer interessante inzichten.
- Zorg ervoor dat de feedback die je geeft waardevol is, zodat je medestudent ermee aan de slag kan. Peer assessment ondersteunt je leerproces.
- Hou je aan de vastgelegde procedure en de deadlines. Om het proces goed te laten verlopen, is het belangrijk dat je tijdig feedback geeft aan je medestudenten.
Hoe bereid ik mij voor op de beoordeling door medestudenten?
- Neem de criteria vooraf goed door. Weet je wat het betekent om goed te scoren op die criteria? Welk gedrag levert een positieve beoordeling op? Je kan dat ook bespreken samen met je groepsleden.
- Schat in met welke criteria jij het moeilijker zal hebben en probeer vooral in te zetten op die criteria.
Wat doe ik met de feedback?
- Je docent bepaalt of en hoe jij de scores/feedback die je kreeg van je medestudenten ontvangt. Soms wordt de feedback besproken in een gesprek met de docent. Soms krijg je de feedback via een formulier.
- Gebruik de feedback van je medestudenten als een leermiddel. Ga er constructief mee aan de slag. Het kan je verder helpen in je groeiproces. Detecteer je sterke en zwakkere punten.
- Plaats je zelfevaluatie naast de peer evaluatie en reflecteer hierop. Op welke criteria lopen de beoordelingen gelijk? Op welke criteria lopen de boordeling uiteen? Kan je hier een verklaring aan geven? Heb je de neiging om jezelf soms te over- of onderschatten?
- De docent bepaalt of en op welke wijze het peer assessment invloed heeft op je quotering. Onthoud dat de docent de eindverantwoordelijkheid over de beoordeling behoudt.
- Heb je twijfels bij de gang van zaken? Voel je je niet juist gewaardeerd binnen je groep? Zijn er spanningen die jullie niet opgelost krijgen? Ga ermee naar je docent en maak het bespreekbaar.
Hoe geef ik constructief feedback?
- Wees objectief.
- Focus op gedrag, niet op de persoon.
- Focus op de criteria en laat andere informatie achterwege.
- Behandel je collega’s zoals je zelf behandeld wil worden.
- Neem je tijd, ga niet overhaast te werk.
Bronnen
- Dochy, F., Schelfhout, W., Janssens, S. (red.) (2005). Anders evalueren: Assessment in de onderwijspraktijk. Lannoocampus.
- Kappe, R. (2008). Hoe betrouwbaar is peer assessment? Twee empirirische studies naar studentbeoordelingen. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 26, 2.
- Peters, P. (2008).Kunnen studenten elkaar goed beoordelen? Hogeschool van Amsterdam. In de hogeschool van Amsterdam onderzocht men of beoordelingen van studenten betrouwbaar en valide zijn. Uit de resultaten blijkt dat studenten elkaar op een valide en betrouwbare manier beoordelen, echter, het vertrouwen in deze beoordelingen door medestudenten is gering.
- http://www.carrieretijger.nl/functioneren/communiceren/mondeling/vaardigheden/feedback-geven
- http://www.kennisdelen.eu/feedback/
Feedbackgesprek
Staan de examens voor de deur? Of heb je belangrijke evaluaties in het vooruitzicht? Plan dan zeker ook een feedbackmoment in. Hieronder vertellen we je waarom dat zo belangrijk is, hoe je dat precies aanpakt en welke tips je in het achterhoofd kunt houden.
Waarom zou ik op feedbackgesprek gaan?
Een feedbackgesprek speelt volledig in jouw voordeel. Tijdens de evaluatie testte je docent of je de doelen van het vak bereikte. Het is dan ook handig om te weten waar je al goed zat én waar je jezelf nog kunt bijsturen. Misschien had je bepaalde inhouden nog niet helemaal mee? Misschien formuleerde je jouw antwoord te vaag? Of misschien vergat je enkele belangrijke details?
Zonder feedbackgesprek ga je uitsluitend van je eigen veronderstellingen uit en … die kloppen niet altijd. Verander die ‘misschiens’ dus in duidelijkheid en geef jezelf een stapje voor bij eventuele herkansing.
Is een feedbackgesprek enkel nodig als ik gebuisd ben?
Zeker niet. Ook wanneer je resultaat niet helemaal is zoals je had verwacht of je nog wat meer tips kunt gebruiken, is een feedbackgesprek nuttig. Op gesprek gaan is een leerkans, een manier om jou in de toekomst nog wat bij te sturen, ongeacht jouw resultaten.
Denk na wat je écht te weten wilt komen tijdens het feedbackgesprek en schrijf dat voor jezelf op.
Inspiratie nodig? Deze vragen helpen je alvast op weg:
• Ligt het resultaat in de lijn van mijn verwachtingen?
• Was het examen/de evaluatie zoals ik me had voorgesteld: soorten vragen, moeilijkheidsgraad…
• Waar zitten mijn werkpunten? Waar is er verbetering mogelijk?
• Wat deed ik goed?
• Hoe zal ik het de volgende keer aanpakken? Wie of wat heb ik hiervoor nodig?
Maak een eerlijke inschatting van jezelf.
Hoe lang duurt die voorbereiding?
Probeer bijvoorbeeld een kwartiertje te voorzien voor deze voorbereiding en neem die tijd op in je planning. Weet dat het denkproces hier het belangrijkste is. Door op voorhand even bij je feedbackmoment stil te staan, weet je waarop je moet letten, wat je te weten wilt komen van je docent en welke vragen er bij je spelen.
Mijn docent voorziet geen feedbackmoment. Of het feedbackmoment dat gepland stond, is vol. Wat nu?
Welke afspraken werden er gemaakt over feedbackgesprekken in jouw opleiding? Zoek dat even op of vraag het na bij een van jouw medestudenten. Meer informatie vind je in het studiecontract.
Wanneer vraag ik dan het beste feedback?
Plan je feedbackmoment zo snel mogelijk in, ook al lonkt de zon en de festivalweide. Als je meteen na je examens of je evaluatie feedback krijgt, kun je alles meteen plaatsen. En dat geeft je niet alleen rust en mentale ruimte. Je start je leerproces ook meteen opnieuw op. En dat geeft je een stapje voor bij eventuele herkansing.
Durf daarnaast tijdens de lessen aan de mouw van je docent te trekken. Zo weet je vóór je eindevaluatie of je examen al waar je jezelf nog kunt bijsturen. Of ga zelf aan de slag. Zijn er proefexamens of andere zelftoetsen voorhanden? Wat vertellen die resultaten je? Wat haal je uit de antwoordsleutels? Betrek gerust ook je medestudenten in dit proces.
Help! Ik heb schrik voor kritiek.
Begrijpelijk. Kritiek krijgen is niet fijn. Alleen is feedback eigenlijk geen kritiek.
Bij feedback kijk je samen met je docent vooruit. Je krijgt concrete suggesties over wat je tijdens een volgend evaluatiemoment beter kunt doen en dus waar je zelf nog in kunt groeien. Bovendien zegt de feedback niets over jou als persoon. Het gaat om je evaluatie en de inhoud ervan, niet over wie jij bent.
Schieten er toch minder fijne gedachtes door je hoofd of interpreteer je wat je docent zegt negatief, toets die gedachten dat meteen af. Ga niet weg met een ongemakkelijk gevoel.
Weet ook dat studeren een heus proces is en het normaal is dat er werkpunten zijn. Dat je iets nu niet kon, betekent niet dat dat in de toekomst ook zo zal zijn. Integendeel. Door een feedbackgesprek weet je waar je extra op kunt letten en wat al goed zit.
Wat kan ik vragen tijdens een feedbackgesprek?
Je docent zal je tijdens een feedbackgesprek vertellen waar jouw sterke punten en werkpunten liggen wat de doelen van het vak betreft. Ga hier niet gewoon naar luisteren. Wees actief!
- ‘Wat bedoel je precies?’
Stel tijdens het gesprek vragen tot je begrijpt wat je docent precies bedoelt en dus van je verwacht. - ‘Heb je hier een voorbeeld van?’
Geeft je docent algemene feedback, vraag dan een voorbeeld. Zo wordt het voor jou concreet. - ‘Wil je dus zeggen dat…’
Herformuleer wat je docent zegt in je eigen woorden. - ‘Dus volgende keer moet ik letten op…’
Vat na afloop kort samen. Zo weet je of je de belangrijkste aandachtspunten hebt begrepen en waar je dus mee aan de slag kunt gaan. - ‘Dank je wel voor jouw tijd en feedback’
Sluit af met een dankjewel. Je hebt een nieuw doel en kunt verder.
Maak je feedback concreet zodat je ermee aan de slag kunt. Neem tijdens je feedbackmoment kort notities zodat je de suggesties van je docent mee hebt.
Wat doe ik na een feedbackgesprek?
Zet je feedback nu om in concrete acties. Maak voor jezelf een prioriteitenlijstje met daarop wat je op korte termijn en op langere termijn zult aanpakken (zoals een hoofdstuk opnieuw doornemen, oefenen op specifieke evaluatievormen, een voorbeeldexamen maken, trainen op bondig antwoorden …). Grijp af en toe naar deze prioriteitenlijst terug. Zo neem je de essentie mee van wat je geleerd hebt tijdens het feedbackmoment dus mee. Misschien kun je die zelfs toepassen binnen andere olods of modules?
Ik zoek nog extra ondersteuning. Wat nu?
- Met vakinhoudelijke vragen ga je best te rade bij je docent of bij een van je medestudenten.
- Vragen over je persoonlijke leerdoelen, je portfolio of je algemene traject, kun je stellen aan de trajectcoach van je opleiding.
- Merk je dat je nood hebt aan taalondersteuning of taaltips, neem dan als Arteveldestudent een kijkje op MijnDinar > Taalcoaching voor studenten. Daar vind je tools en oefeningen terug. Nog vragen? Contacteer de taalcoach van jouw opleiding.
- Hoe je het beste plant, welke evaluatievormen er bestaan en hoe je aan de slag gaat met je studiemethode, kom je hier te weten, op www.stopmetblokken.be. Contacteer ook gerust de leercoach van je opleiding.
- Last van faalangst of uitstelgedrag? Stuvo snelt te hulp met workshops en trainingen. Ook op www.studerenzonderblokkeren.be vind je concrete tips.
Bronnen:
- Coppieters, J. (2019). Effectieve feedback in het onderwijs. Acco.
- Dijkstra, P. (2019). Effectiever studeren. Leerstrategieën voor het hoger onderwijs. Boom.
- Vanhoudt, J., Van Acker, S., & Craenen, K. (2018). Examenfeedback, een unieke kans om te leren. Ku Leuven blogt. https://kuleuvenblogt.be/2018/06/22 /examenfeedback-een-unieke-kans-om-te-leren/
- UGent (2023). Feedbackmoment: Tijd voor actie! Onderwijstips UGent. https://onderwijstips.ugent.be/media/uploads/feedbackwijzer_studenten.pdf