R4 Ontwikkelingsstadia

Voorafgaande opmerking
Een “ruimtelijk begrip” ontwikkelt zich volgens een aantal opeenvolgende stadia.
Op zichzelf hebben deze stadia niets te maken met de leeftijd van de kleuters, wel met de verworven kennis van het begrip.  Wanneer een bepaald begrip nog onvoldoende verworven is in een bepaald stadium (voor dit begrip) dan kan het volgend stadium niet met succes betreden worden.

 Men onderscheidt twee grote ontwikkelingsstadia: ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijke relaties.  Elk van deze stadia wordt nog eens onderverdeeld in twee substadia (zie verder).

Ruimtelijke oriëntatie

In dit stadium nemen de kinderen de ruimte waar vanuit het eigen standpunt.  Dit heeft als gevolg dat de verschillende ruimteaspecten eveneens vanuit het eigen standpunt verkend worden.

Het kind zelf staat centraal in de ruimtebeleving.  Het kind bekijkt alles wat zich in de ruimte bevindt vanuit zichzelf.  Wanneer de kleuter een bepaalde situatie verwoordt zal hij steeds gebruik maken van ‘ik’ of ‘mijn’.

 Dit ontwikkelingsstadium zal dus hoofdzakelijk aan bod komen tijdens beweging.  Dit neemt niet weg dat sommige kinderen misschien wel nood hebben aan een meer gestructureerde aanpak (geleid) in beperkte groep (dan wordt het eerder een activiteit wiskundige initiatie).

 Binnen dit stadium zijn er twee substadia:

  • kennis van het eigen lichaam en
  • kind in de ruimte.

Ruimtelijke relaties
Hier neemt het kind de ruimte waar, los van het eigen standpunt.  Het is in staat om relaties, die er ruimtelijk gezien, bestaan tussen andere elementen in de ruimte te bevatten en te verwoorden.
Het kind zelf staat niet meer centraal bij het waarnemen van de ruimte.  Als een kleuter een bepaalde ruimtelijke situatie verwoordt zal hij dus geen gebruik meer maken van ‘ik’ of ‘mijn’.
Dit stadium zal, in aansluiting op ruimtelijke oriëntatie, meer aan bod komen binnen denkactiviteiten zoals wiskundige initiatie, speelleermaterialen, waarneming, …

 Binnen dit stadium zijn er terug twee substadia:

  • concrete ruimtelijke situaties en
  • schematische ruimtelijke situaties.

 

 

Vanzelfsprekend is het zo dat men de kleuters een bepaald ruimtelijk begrip eerst laat ervaren binnen ruimtelijke oriëntatie en pas daarna binnen ruimtelijke relaties.

Het is echter niet zo dat eerst ‘alle’ ruimtelijke begrippen moeten aan bod komen binnen ruimtelijke oriëntatie om daarna ‘alle’ begrippen aan te pakken binnen ruimtelijke relaties.  Voor een bepaald ruimtelijk begrip kan een kleuter zich bevinden in het stadium van ruimtelijke oriëntatie, terwijl hij zich voor een ander begrip bevindt in het stadium van ruimtelijke relaties.