MK2.1 Spelen met vormen

Waar het om gaat

Zonder altijd een exacte definitie te geven kan er in de kleuterschool rond verschillende vormen en eigenschappen van vormen gespeeld worden.
Zeer belangrijk hierbij is dat de kleuters voortdurend ervaringen opdoen i.v.m. de eigenschappen van vormen (zie ook begrippenlijst in het hoofdstuk rond begripsvorming).  Het zal voor de kleuters dan ook gemakkelijker zijn om bepaalde vormen te herkennen.

Op basis van die ervaringen zal het dan ook eenvoudiger zijn om verschillende vormen met elkaar te vergelijken: het ontdekken van gelijkenissen en verschillen.
Die ervaringen meten zo gevarieerd mogelijk zijn.  Bij meetkunde zal men meestal gebruik maken van het “zien”, het ”voelen”, het “horen”.

 

Het ervaren van vormen

Het “zien” blijft niet beperkt tot het bekijken van de vorm als dusdanig.  De meeste eigenschappen kunnen ook ervaren worden door handelingen en bewegingen uit te voeren met de vormen.  Dezelfde opmerking geldt voor het “voelen”.  Maak hier gebruik van de begrippenlijst uit het hoofdstuk begripsvorming!

Het “horen” wordt gestimuleerd door de vorm en vooral de eigenschappen te benoemen.  Het is niet altijd aangewezen om de “wiskundige” term te gebruiken bij het benoemen van een vorm.  Zolang die term aansluit bij het dagelijkse leven is daar geen bezwaar tegen.  In het andere geval zoekt men naar een naam die de kleuters aanspreekt.  Kleuters zelf zijn zeer vindingrijk in het vinden van namen.  Let er wel op dat er geen foutieve namen gegeven worden.  Een ovaal lijkt sterk op een ei doch is geen ei!

Vooral het ontdekken van eigenschappen maakt het spelen met vormen leuk.

 Probeer elke vorm in zoveel mogelijk variëteiten aan te bieden, zonder daarom die meer specifieke ‘wiskundige benamingen’ te gebruiken!
Driehoek: rechthoekig, stomphoekig, scherphoekig, gelijkbenig, gelijkzijdig, ongelijkbenig.
Vierhoek: vierkant, rechthoek, parallellogram, trapezium, ruit, ….
Niet hoekig: rond, ovaal, eivorm, grillige vorm (zonder hoeken), …

 

Bijvoorbeeld:
Je werkt met allerlei bolvormige en allerlei cilindervormige voorwerpen om de kleuters het onderscheid tussen driedimensionaal en tweedimensionaal rond te laten ontdekken.

Typisch voor ronde vormen is dat zij kunnen rollen.
Bolvormige voorwerpen rollen altijd, cilindervormige voorwerpen rollen alleen als zij plat liggen.
Er is echter meer.  Bolvormige voorwerpen blijven niet gemakkelijk stilliggen, hoe men ze ook legt, cilindervormige voorwerpen kunnen gemakkelijk blijven staan als men ze rechtop stelt.  Het gevolg daarvan is dat men bolvormige voorwerpen niet kan stapelen, bij cilindervormige voorwerpen lukt dat wel.

Daarna kan men de voorwerpen laten betasten en bekijken.

Voor bolvormige voorwerpen kan men zeker spreken van een “bol” of “helemaal rond”. Cilindervormige voorwerpen kan men benoemen als “buis”, “koker”, “rol”.