Opdracht:
Leg bij elke blok één bal.
(losse verzameling: ballen, vaste verzameling: blokken)
Controlevragen:
Ligt er bij elke blok een bal? (NEE)
Zijn er blokken waar twee ballen bij liggen? (NEE)
Zijn er genoeg ballen om bij elke blok er één te leggen? (NEE)
(Merk op: de laatste controlevraag is een andere vraag dan bij ‘evenveel’ en ‘meer’! Het heeft nu weinig zin om te vragen of er ballen over zijn, want er ligt niet bij elke blok een bal.)
Besluit:
Er zijn minder ballen dan blokken.
(Dus enkel conclusie over de ballen!)