G1.2 Hoeveelheidsbegrip

Kleuters leren materialen en eigenschappen kennen door er mee te exploreren en te experimenteren.  Gaandeweg leren ze de eigenschappen van de objecten (personen en voorwerpen) kennen (passieve kennis) en benoemen (actieve kennis).
Zo ontdekken ze bijvoorbeeld dat een potlood scherp is, langer is dan een ander potlood, een rode kleur heeft, …  Het zijn allemaal waarneembare eigenschappen van dat potlood.

Later in de denkontwikkeling van de kleuters wordt de interesse voor kwantitatieve eigenschappen van objecten groter.  Vaak wordt die interesse aangewakkerd vanuit hun eigen leefwereld: ouders, broers/zussen, liedjes, televisieprogramma’s, …
Zo zullen ze zich misschien van een aantal potloden afvragen hoeveel het er eigenlijk wel zijn.   Naast de kleuren, scherpte, lengte, dikte, … van de potloden is het aantal of de hoeveelheid ook een eigenschap.

pictogram_definitieHoeveelheidsbegrip verwerven betekent dat kleuters begrijpen dat hoeveelheid een eigenschap is van een verzameling van objecten.

Ze kunnen dus de hoeveelheid losmaken als eigenschap van de verzameling.

vierpotloden

Met andere woorden: een kleuter heeft het hoeveelheidsbegrip verworven als hij begrijpt dat ‘4’ een eigenschap is van deze groep potloden en dat dit een hoeveelheid potloden is.

Maar hoeveelheidsbegrip is nog meer dan dat…
Stel dat er 5 poppen voor een kleuter liggen.  In een beginnend stadium van hoeveelheidsbegrip begrijpt de kleuter dat er een hoeveelheid poppen voor hem ligt.  Hij kan die hoeveelheid ook vergelijken met andere groepen voorwerpen zonder te tellen of cijfers te gebruiken.  De conclusie van de vergelijking luidt dan ‘evenveel’, ‘meer’ of ‘minder’.  (Dit komt meer uitgebreid aan bod bij ‘één-één-relatie’)
Later zal hij ook begrijpen dat wanneer iemand zegt ’er liggen 5 poppen’, de vijf de hoeveelheid aanduidt.  De kleuter begrijpt dus dat een hoeveelheid wordt begrepen door volwassenen met behulp van een cijfer(naam).

Hoeveelheidsbegrip komt niet voor als voorwaarde in het schema rekenvoorwaarden, maar we benoemen dit graag apart om een duidelijker onderscheid te maken met getalbegrip (zie verder).  Sommige kleuters kunnen perfect resultatief tellen en zeggen dat er 13 kippen zijn, maar in een vergelijking weten ze niet dat 15 kippen meer (kippen) zijn dan 13 kippen.

pictogram_definitieWanneer kleuters in één oogopslag een kleine hoeveelheid voorwerpen (tot een aantal van vijf) juist herkennen en benoemen, zonder expliciet te hoeven tellen, spreekt men van subiteren (<subiet: direct, onmiddellijk).

In het Engels ‘subitizing’.  Daarbij is een gevarieerd aanbieden van verschillende getalbeelden van belang.

In de kleuterklas beginnen we eerst met de hoeveelheid ‘twee’ aan te brengen.  Dit is gemakkelijk omdat kinderen ‘twee’ ook veel tegenkomen: per twee gaan staan, bij memory twee dezelfde kaartjes zoeken, twee ogen/oren/handen/benen/voeten, …
Daarna gaan we verder met ‘drie’ en ‘vier’.  Pas daarna benoemen we ‘één’ omdat het niet evident is het hoeveelheidsbegrip te stimuleren zonder dat een hoeveelheid duidelijk zichtbaar is.  Vanaf ‘twee’ zien kinderen aparte eenheden in een groep voorwerpen.
Nul vermijden we eerder (tenzij bij het benoemen van het symbool ‘0’).  We spreken eerder van ‘in de doos zit niets meer’, ‘je hebt nog niets opgeruimd’, ‘er zijn geen kindjes meer in de bouwhoek’, …  (en niet: ‘in de doos zitten nul blokken’ of ‘er zijn nul kindjes in de bouwhoek’).

Bewaren

Bewaren

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *