T1 Inleiding

Omdat tijd voor kinderen een abstract, moeilijk gegeven is, maken we van dit onderwerp een apart hoofdstuk.  Maar uiteraard blijft dit (ook in het leerplan) een onderdeel van meten in de kleuterklas.

“Hoeveel tijd heb je nodig om naar school te gaan?” vraagt juf Mila.
“Een half uur.” zegt Elias.
“En als je gehaast bent?” vraagt de juf.
“Dan ga ik sneller!” redeneert Elias.
“Heb je dan meer of minder tijd nodig?” vraagt de juf.
“Meer tijd!” zegt Elias.

Meester Wout vraagt: “Hoeveel jaar is je broer ouder dan jij?”
“Twee jaar” zegt Joëlle (4 jaar).
“Kan dat veranderen?” vraagt hij.
“Als ik veel eet, zal ik hem voorbij steken!” vertelt Joëlle.
“Hoe kun je dan weten dat iemand ouder is?” vraagt de meester.
“Als hij groter is!” roept Joëlle.

Wolf (3 jaar) zegt tegen mama :
“Gisteren zei je dat we morgen naar de winkel zullen gaan.  Is dat dan vandaag?”
Waarop Pjotr (6 jaar) reageert: “Morgen kan toch niet vandaag zijn?  Dat zijn toch 2 verschillende dingen?”.
(Met dank voor de anekdote aan collega Miek)

 

Volgens de meeste kinderen duurde het maken van ketting 1 minder lang dan het maken van ketting 2. (Uiteraard zal dat in de meeste gevallen kloppen, maar je kan even goed ketting 1 erg traag maken en ketting 2 supersnel.)

Kleuters:

  • kunnen moeilijk tijd, snelheid en geleverde arbeid uit elkaar houden,
  • hebben een subjectieve tijdsbeleving
    (beleving verbonden met gevoelens zoals plezier, verveling, spanning, …)
  • zijn egocentrisch
    (ze beleven de tijd enkel vanuit hun standpunt)

Meer lezen?
Janssens, I. (2006).  Wiskundige initiatie voor kleuters: Tijd.  Mechelen: Wolters Plantyn.