R8 Oefeningen

Vraag 1

Tijdens een bewegingsactiviteit wil je werken rond de begrippen ‘voor’ en ‘achter’.  Je werkt met hoepels en de kleuters.
De opstelling van de hoepels is als volgt:

opstellingruimtehoepels

De kleuters lopen vrij rond in de zaal.  Op jouw sein moeten zij ‘achter een hoepel gaan staan.  Je weet dat sommige kleuters daar echt nog last mee hebben.

  • Duid aan op de tekening hoe de kleuters kunnen staan in een voor hen verwarrende situatie. Duid een kleuter aan met een blauwe pijl waarbij de pijlpunt de kijkrichting voorstelt.
    Leg uit waarom de situatie verwarrend is voor de kleuters.
  • Leg uit hoe je de situatie minder verwarrend kan maken door het gebruik van een referentiepunt. Teken de nieuwe situatie in een groene kleur. (De hoepels blijven op dezelfde plaats liggen).
  • Welke mogelijke verklaring is er te geven waarom je de begrippen ‘vooruit’ en ‘achteruit’ beter niet aanbrengt in de fase “herhalen van gekende begrippen”.
  • In welk ontwikkelingsstadium kan je deze oefening situeren? Wees volledig!  Leg uit waarom.

Oplossing

Oefening 2

Juf Kaatje richt een hoek in als fruit- en groentewinkel. In die winkel bevinden zich een speelgoedkassa, monopolygeld, allerlei plastieken en verkleinde stukken fruit en groenten, allerlei zakjes en als blikvanger een poster met een marktkraam waarin ze groenten en fruit verkopen.

  • Welke soorten ruimtes kan je, op basis van bovenstaande beschrijving, in deze hoek vinden? Wees volledig in je omschrijving van de soort ruimte!
  • Tijdens je observatie hoor je volgende uitspraak van een kleuter: “Ik ga naast de kassa zitten.”
    • Welk ruimteaspect wordt hier gebruikt?
    • In welk ontwikkelingsstadium situeert deze handeling zich?   Leg uit waarom.
  • Leg in eigen woorden het verschil uit tussen passieve en actieve kennis van het begrip ‘in’ door twee concrete situaties te beschrijven tijdens het zelfstandig spelen in deze winkelhoek.

Oplossing

Vraag 3

Juf Fien richtte een circushoek in. Deze hoek slaat erg aan bij de kleuters. Jens is op donderdagnamiddag aan het spelen in de circushoek. Daar staat een circus opgesteld van Playmobil.
Wanneer juf Fien langsgaat in de circushoek vraagt ze aan Jens waar de leeuw zit. De leeuw zit tussen twee olifanten. Jens zegt eerst “daar” en wijst de leeuw aan. Als Fien iets gerichtere vragen stelt, antwoordt Jens: “naast de olifant”. Fien merkt dat Jens problemen heeft met het ruimtebegrip “tussen” in deze specifieke situatie. Er zijn nog kleuters die dit begrip nog niet goed vatten wanneer ze spelen met het materiaal in de circushoek.

  • In welke ruimte speelt Jens in de circushoek? Wees volledig!
  • In welke fase van ruimteperceptie heeft Jens problemen?
  • Hoe kan juf Fien de kleuters die problemen (o.a. Jens) hebben met het ruimtebegrip “tussen” in de circushoek dan helpen door een stapje terug te zetten?
  • Stel dat Fien merkt dat de kleuters echt niet begrijpen wat tussen is, zelfs niet in eerste stadium van ruimteontwikkeling. Hoe kan ze de kleuters laten ervaren wat “tussen” echt betekent?

Oplossing

Probeer eerst zelf de oplossingen te bedenken. Scroll dan verder naar beneden om de oplossingen te lezen.

 

 

 

 

 

 

 

 


Oplossingen


Vraag 1

Tijdens een bewegingsactiviteit wil je werken rond de begrippen ‘voor’ en ‘achter’.  Je werkt met hoepels en de kleuters.
De opstelling van de hoepels is als volgt:

opstellingruimtehoepels

De kleuters lopen vrij rond in de zaal.  Op jouw sein moeten zij ‘achter een hoepel gaan staan.  Je weet dat sommige kleuters daar echt nog last mee hebben.

  • Duid aan op de tekening hoe de kleuters kunnen staan in een voor hen verwarrende situatie. Duid een kleuter aan met een blauwe pijl waarbij de pijlpunt de kijkrichting voorstelt.
    Leg uit waarom de situatie verwarrend is voor de kleuters.
    Je tekent pijlen die naar alle richtingen wijzen (en eventueel voor de hoepel staan).  De verwarring zal voortkomen uit het kijken naar elkaar en zien dat iedereen anders staat.  Ook al staan er kinderen achter de hoepel, toch kijken ze niet naar hetzelfde punt.
  • Leg uit hoe je de situatie minder verwarrend kan maken door het gebruik van een referentiepunt. Teken de nieuwe situatie in een groene kleur. (De hoepels blijven op dezelfde plaats liggen).
    B.v. ga achter de hoepel staan met je gezicht naar de sportramen, de juf, …
  • Welke mogelijke verklaring is er te geven waarom je de begrippen ‘vooruit’ en ‘achteruit’ beter niet aanbrengt in de fase “herhalen van gekende begrippen”.
    Voor en achter zijn positiebegrippen.  Vooruit en achteruit zijn richtingbegrippen.  Voor iets staan of vooruit lopen naar iets zijn twee totaal verschillende contexten.  Het combineren van beide kan weer tot verwarring leiden.
  • In welk ontwikkelingsstadium kan je deze oefening situeren? Wees volledig!  Leg uit waarom.
    Ruimtelijke oriëntatie: kind in de ruimte.
    Het kind verplaatst zich t.o.v. het object (hoepel).  (= eigen lichaam t.o.v. voorwerp)


Oefening 2

Juf Kaatje richt een hoek in als fruit- en groentewinkel. In die winkel bevinden zich een speelgoedkassa, monopolygeld, allerlei plastieken en verkleinde stukken fruit en groenten, allerlei zakjes en als blikvanger een poster met een marktkraam waarin ze groenten en fruit verkopen.

  • Welke soorten ruimtes kan je, op basis van bovenstaande beschrijving, in deze hoek vinden? Wees volledig in je omschrijving van de soort ruimte!
    Werkelijke 3D ruimte: winkel zelf (ook al is het een verkleinde versie, de kleuter kan er zelf in rondlopen)
    Afgebeelde 2D ruimte: poster van marktkraam
    (Vermeld zowel de soort ruimte en 2D/3D!)
  • Tijdens je observatie hoor je volgende uitspraak van een kleuter: “Ik ga naast de kassa zitten.”
    • Welk ruimteaspect wordt hier gebruikt?  Positie
    • In welk ontwikkelingsstadium situeert deze handeling zich?   Leg uit waarom.  Ruimtelijke oriëntatie: kind in de ruimte.
      Het kind verplaatst zich t.o.v. het object (kassa).  (= eigen lichaam t.o.v. voorwerp)
  • Leg in eigen woorden het verschil uit tussen passieve en actieve kennis van het begrip ‘in’ door twee concrete situaties te beschrijven tijdens het zelfstandig spelen in deze winkelhoek.
    Passieve kennis: je vraagt een kleuter om de appels in de mand te leggen.  De kleuter voert het correct uit.  Als je vraagt waar de appels liggen, dan wijst de kleuter naar de mand.
    Actieve kennis: een kleuter steekt het geld in de kassa.  Als je vraagt waar het geld nu zit, zegt de kleuter ‘in de kassa’.  De kleuter hanteert het begrip ‘in’ in zijn actieve woordenschat.


Vraag 3

Juf Fien richtte een circushoek in. Deze hoek slaat erg aan bij de kleuters. Jens is op donderdagnamiddag aan het spelen in de circushoek. Daar staat een circus opgesteld van Playmobil.
Wanneer juf Fien langsgaat in de circushoek vraagt ze aan Jens waar de leeuw zit. De leeuw zit tussen twee olifanten. Jens zegt eerst “daar” en wijst de leeuw aan. Als Fien iets gerichtere vragen stelt, antwoordt Jens: “naast de olifant”. Fien merkt dat Jens problemen heeft met het ruimtebegrip “tussen” in deze specifieke situatie. Er zijn nog kleuters die dit begrip nog niet goed vatten wanneer ze spelen met het materiaal in de circushoek.

  • In welke ruimte speelt Jens in de circushoek? Wees volledig!
    Verkleinde, 3D ruimte (vermeld altijd beide soorten om volledig te zijn)
  • In welke fase van ruimteperceptie heeft Jens problemen?
    Ruimtelijke relaties: concreet, ruimtelijke situaties
  • Hoe kan juf Fien de kleuters die problemen (o.a. Jens) hebben met het ruimtebegrip “tussen” in de circushoek dan helpen door een stapje terug te zetten? 
    Twee mogelijkheden:

    • Ofwel teruggaan naar werkelijke ruimte (in dezelfde fase): b.v. Zet een beer tussen twee stoelen (en dan actief laten benoemen).
    • Ofwel teruggaan in de fasen (dus kind in de ruimte): b.v. Jens, ga eens tussen de twee stoelen staan (en dan actief laten benoemen).
  • Stel dat Fien merkt dat de kleuters echt niet begrijpen wat tussen is, zelfs niet in eerste stadium van ruimteontwikkeling. Hoe kan ze de kleuters laten ervaren wat “tussen” echt betekent? 
    B.v. met eigen lichaam: handen tussen benen
    B.v. ergens tussen gaan zitten + links en rechts laten voelen (zintuiglijke ervaring) dat er iets is

Bewaren