G1.5.4 Voorbeeld 2: meer

kinderenschopjes

Opdracht:
Geef elk kind één schopje.
(losse verzameling: schopjes, vaste verzameling: kinderen)

kinderenmetschopjes

Controlevragen:
Heeft elk kind één schopje? (JA)
Zijn er kinderen met twee schopjes? (NEE)
Zijn er nog schopjes over? (JA)
(Merk op: het enige verschil met ‘evenveel’ is het antwoord op de laatste controlevraag.)

Besluit:
Er zijn meer schopjes dan kinderen.
(Merk op: we doen enkel een uitspraak over de schopjes, want deze hebben we verplaatst.  We vermijden de conclusie ‘er zijn minder kinderen dan schopjes)

Bewaren

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *