T3.1 Omschrijving

Onder “tijdsduur” of “tijdsinterval” verstaat men de tijd die verloopt of verlopen is tussen twee opeenvolgende gebeurtenissen.

Een tijdsduur kan men meten.  Het stelsel waarin wij meten is zestigdelig, met als standaardeenheid de “seconde” (s).  Het meten van een tijdsduur verloopt analoog als bij het meten van lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht.

 Afgeleide eenheden:

Opgelet!  Eén seconde wordt verder tiendelig onderverdeeld.  Men spreekt van een tiende van een seconde en een honderdste van een seconde (verder gaat men meestal niet).

  • Eén minuut = zestig seconden (1 min = 60 s).
  • Eén uur = zestig minuten (1 h = 60 min).
  • Eén dag = vierentwintig uren.
  • Eén week = zeven dagen.
  • Eén maand heeft geen vast aantal dagen.  Volgens afspraak stelt men één maand (algemeen) meestal vast op vier weken.
    De maanden januari, maart, mei, juli, augustus, oktober en december tellen eenendertig dagen.  De maanden april, juni, september en november tellen dertig dagen.  De maand februari is een buitenbeentje en telt normaal achtentwintig dagen, in een schrikkeljaar zijn dat er negenentwintig.
  • Eén jaar telt driehonderd vijfenzestig dagen, een schrikkeljaar krijgt er eentje bij.  Het schrikkeljaar is ingevoerd om de fouten in onze tijdrekening op te heffen.  Om de vier jaar is er een schrikkeljaar, behalve in die eeuwjaren die niet deelbaar zijn door vierhonderd.

1564, 1600, 1984, 1996, 2000, 2020, … zijn voorbeelden van schrikkeljaren.

1766, 1800, 1997, 2100, … zijn voorbeelden van jaren die geen schrikkeljaar zijn.

  • Eén eeuw is een tijdsspanne van honderd jaar.

 

Ter info: in de financiële wereld gelden volgende afspraken:
één maand is dertig dagen,
één jaar is twaalf maanden of driehonderd zestig dagen.