Gerichte voorwerpen zijn voorwerpen met een duidelijke voor- en achterkant.
Bijvoorbeeld: een stoel, een auto, een persoon, …
Ten opzichte van dergelijke voorwerpen is er maar 1 positie mogelijk: als je voor een stoel moet gaan staan, dan ga je aan de voorkant van die stoel staan.
Niet gerichte voorwerpen zijn voorwerpen zonder een duidelijke voor- en achterkant.
Bijvoorbeeld: een krukje, een hoepel, een bal, …
Ten opzichte van deze voorwerpen zijn meerdere posities mogelijk: als je voor een hoepel moet gaan staan, dan kan je rondom de hoepel gaan staan op voorwaarde dat je met je rug naar de hoepel blijft staan.
Merk op: daarom zijn begrippen als ‘voor’/’achter’ of ‘links’/’rechts’ minder evident om aan te leren.
Denk ook aan de verwarrende, dagelijkse uitspraken:
- Ik ga achter mijn piano zitten. (Je zit er eigenlijk voor)
- Ik ga links van het krijtbord staan. (We begrijpen allemaal dat we moeten kijken vanuit het perspectief van de persoon, maar het is niet correct. Het bord is een gericht voorwerp: links betekent dus eigenlijk de andere kant)
- Hoe zou ik een kind zich voorstellen: ik sta op de bus te wachten?