R4.3.3 Afgebeelde ruimte

De kleuters hebben hier te maken met een bijkomende moeilijkheid: een driedimensionale werkelijkheid wordt tweedimensionaal weergegeven.  Perspectief is hier dus zeer belangrijk.

Binnen beeldende activiteiten kan men dit aan bod laten komen door de kleuters een werkelijk tafereel (driedimensionaal) te laten tekenen zoals zij het zien (tweedimensionaal).
Binnen taalactiviteiten is prentwaarneming hier zeker een toepassing op.

 

Binnen deze cursus wordt er bijzondere aandacht besteed aan “kleine verschillen” en “tekendictee” (zie verder).

Bij deze situaties zal men moeten rekening houden met het feit dat kleuters meestal de begrippen “links” en “rechts” nog niet ten volle bezitten.  Kleuters zullen bij het interpreteren van de afgebeelde ruimte steeds geneigd zijn links en rechts te bekijken vanuit hun eigen lichaam.  Dit zal geen problemen geven zolang men werkt met ‘niet-gerichte’ voorwerpen.  De problemen komen pas wanneer men links en rechts laat toepassen bij gerichte voorwerpen.

 

KLEINE VERSCHILLEN

Inhoudelijk gaat het hier om dezelfde principes als bij “gezichtswaarneming”.  Alles speelt zich nu echter af in de afgebeelde ruimte.

 Vooraf heeft de leid-st-er een aantal prenten gemaakt.

 Eén ervan wordt gebruikt als referentie.  Deze referentieprent kan:

  • de ganse activiteit zichtbaar blijven;
  • na bespreking (of tijdens de activiteit) weggenomen worden.

Bij het begin van de speelleersituatie wordt de prent besproken i.f.v. wat waar staat.  Uiteraard komen hier alleen die begrippen aan bod die de kleuters reeds kunnen gebruiken in de werkelijke of verkleinde ruimte.  Op de andere prenten zijn wijzigingen aangebracht (zie hieronder).

TEKENDICTEE

Zoals het woord zelf zegt wordt tijdens deze activiteit aan de kleuters gedicteerd wat zij moeten tekenen.

Heel belangrijk hierbij is dat alle opdrachten ondubbelzinnig zijn, zodat er geen keuze (verwarring) mogelijk is.  Gelet daarop, kan men, naargelang de gebruikte begrippen en het niveau van de kleuters:

  • een blad aanbieden waarop reeds een aantal figuren staan (deze kunne dan als referentievoorwerpen gebruikt worden);
  • een blad aanbieden zonder figuren op maar met een referentiepunt (bijvoorbeeld een stip);
  • een volledig blanco blad aanbieden.

 Begrippen zoals “voor, achter, links, rechts” kunne bij heel wat kleuters voor moeilijkheden zorgen.  Dit zal zeker het geval zijn bij “gerichte” voorwerpen (links en rechts zijn dan te mijden).  Op voorwaarde dat een kleuter zijn eigen linker- en rechterkant (vrij) goed kent, kan men links en rechts wel gebruiken als men “niet-gerichte” voorwerpen gebruikt.

 Een andere moeilijkheid is perspectief i.v.m. “voor” en “achter”.  Dit kan men het best voorbereiden door te werken met flanelbordfiguren.

 

Verloop van de speelleersituatie

Er wordt vooraf afgesproken hoe de kleuters hun blad moeten leggen.
Als er al iets op het blad staat dan wordt dit besproken.

 De leid-st-er geeft tekenopdrachten aan de kleuters.  Naargelang de gebruikte begrippen en het niveau van de kleuters kan men:

  • na elke opdracht de uitvoering ervan bespreken en de kleuters de kans geven om te verbeteren (dit impliceert dat er met potlood en gom gewerkt wordt);
  • af en toe de uitvoering bespreken (moeilijke opdracht, een kleuter is fout);
  • de bespreking slechts doen als alle opdrachten uitgevoerd zijn (alleen als er geen referentievoorwerpen moesten bijgetekend worden).

In het laatste geval wordt er niet met potlood en gom gewerkt.  Elke fundamentele fout, gemaakt door een kleuter, wordt door die kleuter met een andere kleur verbeterd.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • fundamentele fouten, dit zijn fouten waarbij het voorwerp zelf verkeerd getekend is t.o.v. de opdracht;
  • secundaire fouten, deze worden gemaakt als een voorwerp wel juist getekend t.o.v. een referentievoorwerp terwijl dit laatste fout getekend staat.

 Bij het bespreken van de gemaakte tekeningen is het zeer belangrijk dat de kleuters hun tekening kunnen controleren aan de hand van een model dat vooraf door de leid-st-er gemaakt werd en dat pas na het tekenen aan de kleuters getoond wordt.

 

Voorbeeld

De kleuters krijgen een blad waar al een wolk en een vijver op staan.  Er wordt afgesproken om het blad zo te leggen dat de wolk zich bovenaan bevindt.

De kleuters krijgen volgende opdrachten:

  • onderaan je blad is er overal gras (1);
  • onder de wolk staat een grote boom (2);
  • in het midden van de vijver ligt een bal (3);
  • tussen de vijver en de boom staan twee bloemen (4);
  • helemaal links, ongeveer even hoog als de vijver, ligt een rechthoekige steen (5);
  • naast die steen ligt precies dezelfde steen (6);
  • hoog in de lucht, boven de stenen, schittert de zon (7);
  • links van de vijver en er dicht tegen staat er riet (8);
  • bovenop de twee gelijke stenen ligt een grotere steen, met dezelfde vorm (9);
  • boven de vijver, hoog in de lucht, vliegen drie vogels achter elkaar en weg van de wolk (10).

 

PERSPECTIEF

Flanelbordfiguren

Daar waar men er vroeger te pas en te onpas gebruik van maakte, gebruikt men dit nu (bijna) niet meer. Toch heeft dit materiaal een grote waarde om “perspectief” te begrijpen.

Met flanelbordfiguren kan je in een afgebeelde ruimte heel gemakkelijk aantonen dat:

  • figuren die achter iets staan of liggen gedeeltelijk verborgen zijn (dit deel moet men dus niet tekenen);
  • figuren die voor iets staan of liggen volledig zichtbaar zijn (en dus ook zo moetne getekend worden).

 Onderstaande afbeeldingen maken dit wellicht duidelijk.

Inhoudelijk werkt men met flanelbordfiguren op dezelfde manier als bij gezichtswaarneming.

 

Pictogrammen

Om volledig te zijn moet ook dit vermeld worden.
Omdat dit al zeer dicht bij het abstracte ligt is dit voor de meeste kleuters nog zeer moeilijk.  Toch zal het voor een (beperkt) aantal onder hen een echte uitdaging zijn.

Er worden twee symbolen (meestal vormen) gebruikt die eigenlijk voorwerpen voorstellen.
Heel dikwijls wordt gebruik gemaakt van een cirkel en een rechthoek.
De cirkel stelt het voorwerp voor dat geplaatst wordt t.o.v. de rechthoek.
Algemeen kan men dit als volgt stellen:

  • de opgevulde vorm wordt eerst geplaatst;
  • de niet opgevulde vorm wordt t.o.v. de opgevulde vorm geplaatst.

 Hieronder vind je enkele mogelijke pictogrammen en hun betekenis.