T2 Opbouwen van het tijdsbegrip

In de kleuterklas werken we aan drie onderdelen:

  • Tijdsduur
    Kleuters leren dat iets “een moment – een tijdje” duurt.  Ze zijn zich niet bewust dat iets een “duurtijd” heeft.
    We laten hen ook ervaren dat de tijd steeds even snel “tikt” (in functie van die subjectieve tijdsbeleving).
    Daarvoor gebruiken we tijdsbegrippen als: duur, begin, einde, lang/kort duren, (niet) even lang, te vroeg, te laat, te veel/weinig tijd, dag/week/uur/minuut/seconde, …
  • Tijdsvolgorde
    We laten kleuter ervaren dat er een opeenvolging is in de tijd en dat de tijd steeds ‘doortikt’.  Daarnaast laten we hen ook ervaren dat er een verleden en een toekomst is.
    Daarvoor gebruiken we tijdsbegrippen als: (niet) tegelijkertijd, (niet) samen, ervoor, erna, eerst, daarna, tussen, de volgende stap, om de beurt, …
  • Tijdstip
    We laten kinderen ervaren dat we een tijdstip kunnen bepalen: maanden van het jaar, dagen van de week, kloklezen, …

We evolueren naar een objectivering van tijd via tijdsystemen en tijdsinstrumenten (zie verder).